e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ottersum

Overzicht

Gevonden: 4473
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
composthoop krinshoop: krinshōp (Ottersum) Bedoeld wordt een hoop van plantenresten, kaf-afval, zacht heggeknipsel, keukenafval, afval van weide of boomgaard, enz. die men regelmatig omzet en laat verteren tot vooral over de weide te strooien compost. [N M, 10c add.; N 11, 22 + 27 add.; N 11A, 38a + b; monogr.] I-1
console leervoet: lērvut (Ottersum) Metalen haak met steun die aan de sporten van de ladder bevestigd wordt. Op de steun kan vervolgens een horizontale loopplank gelegd worden. [N 67, 63l] II-9
contraprofiel verkeerd profiel: vǝrkērt profil (Ottersum) Het spiegelbeeld van het profiel van een lijst. [N 55, 162] II-12
contrefort steunpilaar: stø̄npildǝr (Ottersum) Vooruitspringende steunbeer of schraagpijler om het muurwerk te verstevigen en om eventuele druk van de tegengestelde kant, bijvoorbeeld veroorzaakt door de aanwezigheid van gewelven, weerstand te bieden. Zie ook afb. 31. In L 271 kende men steunberen die recht, schuin en trapsgewijze waren uitgevoerd. [N 31, 49; monogr.] II-9
controleren met de handen proberen de haren uit tre trekken: met dǝ hānt probīrǝ dǝ hø̜̄r yt tǝ trękǝ (Ottersum) Men controleert of de haren en de huid voldoende geweekt zijn door met de vingers aan een plukje haar te trekken of erover te wrijven. Als de haren zich gemakkelijk laten verwijderen is het varken genoeg gebroeid. [N 28, 24] II-1
cornage cornard (adj., fr.): knār (Ottersum) Cornage of chronische dempigheid is kwaadaardiger dan dempigheid. Ze is ongeneeslijk. De doorstroming van de lucht wordt belemmerd door een vernauwing van het strottenhoofd, veroorzaakt door een verlamming van de zenuwen die de stembanden bedienen. De in- en uitademing gaat gepaard met een piepend geluid. [JG 1b; A 48A, 38b; N 8, 87 en 88; N 52, 24 en 25; monogr.] I-9
coupenaad, figuurnaad figuurnaad: figȳrnǭt (Ottersum) Vormgevende naad. Naad die door de coupe bepaald wordt. [N 62, 19] II-7
cr√äpe crêpe: krɛp (Ottersum) Gekroesd, niet glanzend weefsel van linnen draden. Men mag deze stof niet of nauwelijks strijken. [N 62, 76; N 59, 201; N 62, 75c; N 62, 75d; MW; monogr.] II-7
cultivateren, met de cultivator werken of bewerken cultivateren: kulǝvātǝrǝ (Ottersum), kúltǝrǝ (Ottersum), extirpateren: pǭtǝrǝ (Ottersum), loscultivateren: lǫskulǝvātǝrǝ (Ottersum) De cultivator wordt gebruikt a) om hard liggend land open te trekken en het daarop groeiende onkruid los te maken en naar boven te halen; b) om na de oogst de graanstoppels los te woelen of om een met de ploeg geschild stoppelveld verder klein te maken; c) om (op zwaardere grond) de schollen en kluiten van een pas geploegde akker te breken of om de bezakte grond van een eerder geploegde akker luchtig te maken; d) om uitgestrooide kunst-meststoffen in de grond te werken. De enkelvoudige termen van dit lemma kunnen meestal zowel met het land e.d. als object, als ook aboluut gebruikt worden. De samengestelde hebben steeds, ook al is dat hier onvermeld gelaten, het land, de akker e.d. tot object. [JG 1a + 1b add.; N 11, 43 + 47 add.; N 11A, 152; div.; monogr.] I-2
cultivator, extirpator cultivator: kulǝvātǝr (Ottersum), kyltivātǝr (Ottersum), køltivātǝr (Ottersum), %%de volgende varianten betreffen wel een aan het Rijnland ontleende, op kulter (d) "kouter" gelijkende, verkorte vorm van kultivator (d)%%  kultǝr (Ottersum), extirpator: pǭtǝr (Ottersum) De cultivator, extirpator of woeleg is een 3- of 4-wielig of op twee lopers voortglijdend akkerwerktuig met op een schaar eindigende tanden, die d.m.v. een hefboom tegelijk versteld kunnen worden. Aan het raam van een wielcultivator zitten 5 of meer C-vormige veertanden (zie afb. 77) of rechte stelen (zie afb. 78), die elk van een pijlvormige beitel, resp. een kleine dubbelschaar zijn voorzien. Dit lemma betreft de cultivator in het alge-meen. Voor termen die op de sleepcultivator toepasselijk zijn, zie men het volgende lemma. Wat in het onderstaande met ''eg'' en ''eg'' bedoeld wordt, is aangegeven in het lemma ''eg''. [JG 1a + 1b+ 1d + 2c; N 11, 78a; N 11A, 150a + c; N J, 10; N 18, 52 add.; div.; mono-gr.] I-2