id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
32702 | de wintervoor ploegen | balkvoren: balǝk˲vōrǝ (Ottersum), met een grote voor bouwen: met˱ ęn grōtǝ vōr bǫu̯ǝ (Ottersum), omflatsen: omflatsǝ (Ottersum), wintervoren: wēntǝrvōrǝ (Ottersum) | Als een akker niet gezaaivoord hoefde te worden voor wintergraan, werd hij in het najaar in brede, ondiepe voren omgeploegd of op walletjes gelegd. De grond kon dan in de wintertijd goed "uitvriezen" en het regen- en sneeuwwater beter opnemen. Bij het ploegen van de wintervoor werd ook wel mest oppervlakkig in de grond gewerkt. Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men het lemma wintervoor. [N 11, 59a; N 11A, 110b + 113a + 137n; A 27, 24b; A33, 17; div.] I-1 |
31768 | de zaag ontspannen | afspannen: afspanǝ (Ottersum) | Het zaagblad van de spanzaag op lagere spanning brengen door het spantouw met behulp van het spanlatje losser te draaien. [N 53, 32b] II-12 |
31767 | de zaag spannen | spannen: spanǝ (Ottersum) | Het zaagblad van de spanzaag op grotere spanning brengen door het spantouw met behulp van het spanlatje aan te draaien. [N 53, 32a; N I, 1b add.; monogr.] II-12 |
31777 | de zaagtanden stellen | gangbaar maken: gaŋbar mākǝ (Ottersum), in orde maken: en ǫrdǝ mākǝ (Ottersum) | Een zaag gereedmaken om te kunnen zagen. Het stellen van de zaag gebeurt in drie fases. Allereerst worden de afgesleten zaagtanden met behulp van een stijkvijl weer even lang gemaakt. Vervolgens worden de zaagtanden door middel van een zaagzetter of zaagzettang afwisselend naar de ene en naar de andere kant weggebogen. Tot slot worden de zaagtanden nog bijgevijld met een zaagvijl. De in dit lemma opgenomen woorden benoemen de bewerking van het stellen als geheel. [N 53, 24c; monogr.] II-12 |
31778 | de zaagtanden strijken | afstrijken: afstrīkǝ (Ottersum) | De door het gebruik ongelijk afgesleten zaagtanden aan de punten plat afvijlen om ze weer even lang te maken. Zie ook het lemma ɛstrijkvijlɛ.' [N 50, 37c; N 53, 24d; monogr.] II-12 |
31783 | de zaagtanden vijlen | scherpmaken: sxē̜rǝp mākǝ (Ottersum) | De zaagtanden na het zetten met behulp van een, meestal driekantige, vijl scherp maken. [N 50, 37c; N 53, 24b-c; monogr.] II-12 |
31780 | de zaagtanden zetten | trekken: trękǝ (Ottersum), zetten: zętǝ (Ottersum) | De zaagtanden afwisselend naar links en naar rechts buigen om de snede van de zaag breder te maken dan het zaagblad. Op deze wijze gaat de zaag beter door het hout. Het zetten van de zaagtanden wordt gedaan met behulp van de zaagzetter of de zaagzettang. Zie ook deze lemmata. [N 50, 37a; N 53, 24a; N 53, 24c; monogr.] II-12 |
34344 | de zeug naar de beer brengen | beren: bērǝ (Ottersum), drijven: drīvǝ (Ottersum) | De zeug laten dekken door de beer, het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 2c; N 76, add.; monogr.] I-12 |
28993 | de zoom afspelden | afspelden: afspɛlǝ (Ottersum) | De zoom geheel met spelden bezetten. [N 62, 13b; N 62, 13a; MW] II-7 |
28992 | de zoom aftekenen | aftekenen: aftęjkǝnǝ (Ottersum) | Met krijt of een rokkenspuit de zoomlijn aftekenen op een te maken kledingstuk. [N 62, 13a; N 62, 13b] II-7 |