25577 |
deegmes |
deegsteker:
dēxstē̜kǝr (L163p Ottersum)
|
Het werktuig waarmee telkens een hoeveelheid deeg voor een brood wordt afgesneden of afgestoken. Het werktuig komt qua vorm nogal overeen met de deegkrabber. Vergelijk b.v. de woordtypen van dit lemma met die van het lemma ''deegkrabber''. Zie ook de semantische toelichting bij dat lemma. [N 29, 32b]
II-1
|
19396 |
deken |
deken:
dēͅkə (L163p Ottersum)
|
deken
III-2-1
|
24407 |
dekken |
dekken:
dękǝ (L163p Ottersum)
|
Het bevruchten van het vrouwelijk varken door het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 43, 20b; monogr.]
I-12
|
30506 |
deklatten |
latten:
latǝ (L163p Ottersum)
|
De latten op het dak waaraan de stro- of rietbedekking wordt vastgemaakt. [N F, 32b; N 4A, 14a]
II-9
|
19704 |
deksel |
potdekkel:
poͅt˂dɛkəl (L163p Ottersum)
|
pannedeksel
III-2-1
|
34253 |
deksel van de karnton |
holteren dekkel:
hø̜̄ltǝrǝ dękǝl (L163p Ottersum)
|
Deksel met een opening voor de karnstaf. [A 7, 21; JG 1a, 1b; Ge 22, 38; N 12, add.]
I-11
|
32618 |
deksel van de metalen gierton |
dekkel:
dękǝl (L163p Ottersum)
|
De zinken gierton wordt van boven afgesloten met een deksel dat scharnierend bevestigd is aan de kraag van de vulopening. [JG 1a + 1b; N 11A, 54b; monogr.]
I-1
|
29889 |
demphout |
elzehout:
ęlsǝnhǭlt (L163p Ottersum)
|
Het hout dat wordt gebruikt bij het blauwstoken van dakpannen. In L 290 werden daarvoor elzeschansen (ęlz\ēans\) gebruikt. In L 270 bestond het ɛdemphoutɛ uit op 1 m lengte gezaagd, halfdroog dennehout (Tegels Dialek, pag. 81), terwijl in L 331 de knoder (knø̜̜̄̄r) of stokken (ētø̜k) van dennebomen werden gebruikt. Dit waren de onderste delen van de boom met de wortels. Ook in L 374 en L 381 was het woord knoder in deze betekenis bekend (Donkers, pag. 49).' [N 49, 68b; monogr.]
II-8
|
33916 |
dempig |
dempig:
dē̜mpex (L163p Ottersum)
|
Gezegd van runderen of paarden met dempigheid, een bemoeilijking van de ademhaling; bij runderen is het vaak een naziekte van het mond- en klauwzeer. Het paard vertoont een versnelde ademhaling, gepaard met een temperatuursverhoging en hoesten. Dempigheid of kortademigheid is niet chronisch, in tegenstelling tot ''cornage'' (7.38). [JG 1b; A 48A, 38a; L 1, a-m; L 23, 1a en 1b; N 8, 87, 88 en 89a; N 52, 24; S 6]
I-9
|
24526 |
den |
den:
din (L163p Ottersum),
kersenboom:
kèrsebôm (L163p Ottersum),
kerstboom:
kèrsbôm (L163p Ottersum)
|
denneboom || kerstboom
III-4-3
|