e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ottersum

Overzicht

Gevonden: 4473
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
denken denken: Ik dócht bij mien èège um mar ga.w vrum te kómme  di.nke (Ottersum) denken III-1-4
dennenappel schobje: schöpke (Ottersum) denneappel III-4-3
dennenwortel pin: pin (Ottersum) penvormige wortel van een denneboom [N 27 (1965)] III-4-3
derde hooioogst derde snit: dardǝ snet (Ottersum) Uitdrukkelijk gevraagd naar de derde hooioogst, gaven sommige informanten de volgende antwoorden; vaak werd deze derde oogst echter niet meer gemaaid maar door de koeien of schapen afgegraasd. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf. [N 14, 128d] I-3
deugen deugen: Hunnen aldste dugt van gèn ka.nte  deuge (Ottersum) deugen III-1-4
deugniet banduivel: Gôt ö.rnd a.nders speule, stèlleke banduu.vels Die banduu.vels zien zö vrék as boonestroj (erg brutaal) Iets te maken met begrippen als "losbandig", "bandeloos", "bandiet"etc.?  banduu.vel (Ottersum), knook: Wilde wél ¯s luustere knaok  knaok (Ottersum), krent: Hal óp mit krèsse, lèlleke kri.nt  kri.nt (Ottersum), nikkel: Gôt nor huus, aakelege nikkel  nikkel (Ottersum), ondeugd: Wat ziede gïj ennen óndeugd  óndeugd (Ottersum), saras: Hum kiekt de lèllekeghè.jd uut de ooge, de saaras  saaras (Ottersum), snotkuiken: Gïj meugt nie bélleke trèkke, snotkuuke  snotkuuke (Ottersum), strabant: stèlleke straba.nte, hierkómme; cf. Weijnen Etymologisch Dialectwoordenboek, p. 196 s.v. "strabant  straba.nt (Ottersum), vlegel: En nów nor baove, vlèègel  vlèègel (Ottersum) deugniet || deugniet, kwajongen || deugniet, rotzak || ondeugend kind || vlegel, deugniet III-1-4
deur deur: dø̄r (Ottersum) [rnd 109; S 6; L 1 a-m; L 12, 5; L A2, 265; monogr.; Vld.; div.] II-9
deur-, vensterfits duitse fits: dø̜jtsǝ fets (Ottersum) Soort scharnier waarmee een deur of raam draaibaar met het kozijn verbonden wordt. De fits wordt ingelaten in de stijl en in het kozijn en met houtschroeven of spijkers vastgezet. Volgens de invuller uit Q 193 bezat de 'fits' een uitneembare as. Zie ook afb. 63. [N 54, 86; monogr.] II-9
deurhengsel geheng: gǝheŋ (Ottersum) Hengsel dat bij het afhangen van opgeklampte deuren wordt gebruikt. Het deurhengsel wordt in de regel van een contraplaat voorzien die aan de binnenzijde van de deur wordt aangebracht. De verbinding van hengsel met contraplaat geschiedt door slotschroeven die in het midden van elk van de planken van de deur worden bevestigd. De duim van het hengsel komt midden in het voorvlak van de kozijnstijl. [N 54, 81a] II-9
deurkruk, deurklink deurkruk: dø̄rkrøk (Ottersum) Handvat met ijzeren pin dat door de deurstijl in het slot wordt gestoken en dient om de dagschoot van het slot terug te kunnen trekken. Zie ook het lemma 'Dagschoot'. In Q 95 werd het woord 'klink' zowel gebruikt voor de ring of kruk aan de buitenkant van een deur waarmee men het sluitijzer kon oplichten, als voor het sluitijzer aan de binnenkant van de deur. [N 54, 100; N 79, 8; monogr.; Vld.] II-9