31810 |
deurschaafbok |
schavenbok:
sxāvǝbok (L163p Ottersum)
|
Houten of metalen steun waarin grote, vlakke werkstukken zoals deuren, rechtop kunnen worden gezet, zodat ook de smalle zijden ervan bewerkt kunnen worden. Zie ook afb. 30. [N 53, 213]
II-12
|
32078 |
dichtstoppen |
stoppen:
stǫpǝ (L163p Ottersum)
|
Naden, gaten en spijkergaten opvullen met stopsel, stopsteen, stopwas of met stopverf. [N 53, 235a]
II-12
|
32690 |
diep |
diep:
dīp (L163p Ottersum)
|
In dit lemma worden de plaatselijke varianten gegeven van het woord diep, voorzover dat - evenals de termen voor het tegengestelde begrip (zie het lemma ondiep) - gebruikt wordt of kan worden in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Voor het begrip "diep ploegen (vóór het zaaien)" kent men in bepaalde streken een speciale term waarin het woord diep niet voorkomt. Daarvoor zie men het volgende lemma [JG 1a + 1b; N 11, 39 + 42b + 46; N 11A, 107a + 108a; L 23, 8a; A 20, 1b; A 27, 24b; monogr.]
I-1
|
20714 |
dikke boterham |
dikke boterham:
Syst. WBD
dikke bótteram (L163p Ottersum)
|
Een dikke boterham (sjmouer, sjmouel?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33903 |
dikke hakken |
gelp:
gɛlǝp (L163p Ottersum
[(gelp: vol)]
),
hazehak:
hǭzǝhak (L163p Ottersum)
|
Verdikking aan de achterkant van het spronggewricht tengevolge van vochtophoping, die kan ontstaan door trappen, stoten of slaan tegen harde voorwerpen. Het is duidelijk merkbaar als men het achterbeen van opzij bekijkt. Zie afbeelding 17 en 18. [N 8, 90d, 90e, 90f, 90h en 90j; monogr.]
I-9
|
34515 |
dikke leverziekte |
waterkont:
wǭtǝrkōnt (L163p Ottersum)
|
Dikke leverziekte, leucose, is een virusziekte. De aangetaste dieren hebben een dorre kam; ze zien er bleek uit. Ofschoon de dieren erg vermageren, maakt het achterlijf een dikke indruk. Soms is de te dikke lever te voelen in de buikholte. [N 19, 64; monogr.]
I-12
|
20632 |
dikke snee brood |
dikke snede:
Syst. WBD
dikke sni-j (L163p Ottersum)
|
Een dikke snee (haacht, hawiejk, wiejk, pil, stuut, hiejs?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18688 |
dikke want |
dikke wollen want:
dikke wolle waante (L163p Ottersum)
|
wanten, dikke ~, gemaakt van grove (wollen) stof [pieje, piejhesje] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18684 |
dikke wollen sjaal |
wollen das:
wolle das (L163p Ottersum)
|
das, dikke wollen (winter)~ [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18266 |
dikke, warme mantel |
mantel:
maantal (L163p Ottersum)
|
damesmantel, warme ~ [windvanger, kabang] [N 23 (1964)]
III-1-3
|