23205 |
doopvont |
doopvont:
dø:əpfunt (L163p Ottersum)
|
doopvont [RND]
III-3-3
|
17954 |
door water het lopen met schoeisel aan |
modderen:
móddere (L163p Ottersum)
|
lopen: met schoenen of klompen door het water lopen [daawele, dabbere, bettere] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18671 |
doordeweekse kleren |
`s werkendaagsgerei:
’t swerkendagsgréj (L163p Ottersum)
|
door-de-weekse kleren [t s werkendagse dinge, werkdinge] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
30348 |
doordraaiende scharnier |
bommerscharnier:
bomǝrsxarnir (L163p Ottersum)
|
Scharnier voor deuren die naar beide zijden opendraaien. 'Bommer' in het woordtype 'bommerscharnier' is een merknaam. [N 54, 89; N 55, 33a]
II-9
|
25639 |
doormidden gesneden beschuitbol |
bovenkorst:
bø̜̄vǝkǭrst (L163p Ottersum),
onderkorst:
ōndǝrkǭrst (L163p Ottersum)
|
De benamingen kunnen ook slaan op de bovenste of onderste schijf van de beschuitbol. [N 29, 62c]
II-1
|
25635 |
doormidden snijden van beschuitbollen |
beschuit(en) snijden:
bǝsxyt snejǝ (L163p Ottersum)
|
[N 29, 62a; N 29, 62b]
II-1
|
24477 |
doorn, stekel |
doorn:
dao(r)n (L163p Ottersum),
doorn (mv.):
döön (L163p Ottersum),
døͅn (L163p Ottersum)
|
doorn || doornen [RND]
III-4-3
|
33167 |
doorschieter |
doorwasser:
dø̜rwasǝr (L163p Ottersum)
|
Aardappelstruik waaraan zich door overmatige groei steeds nieuwe scheuten en aardappeltjes vormen. [N 12, 9; monogr.]
I-5
|
29556 |
doorschijnen |
de oven komt derdoor:
dǝn ǭvǝ kømt ˲dǝrdø̜r (L163p Ottersum),
de stender wordt gloeiend:
dǝ stɛndǝr węrt ˲glūjǝnt (L163p Ottersum)
|
Gezegd van de vlam die door de luchtgaten van de pottenbakkersoven schijnt. [N 49, 85c]
II-8
|
26348 |
doorslaan |
doorslaan:
dø̜rslǭn (L163p Ottersum, ...
L163p Ottersum)
|
Het aangeven van de lijnen met een dubbele draad of door middel van een doorslagsteek. [N 59, 51a; N 62, 6] || Het doordringen van aniline door nieuw opgebrachte verflagen. [N 67, 12c]
II-7, II-9
|