32806 |
eggen vóór het zaaien |
op[eggen]:
op[eggen] (L163p Ottersum),
voor[eggen]:
vø̜r[eggen] (L163p Ottersum),
zaaiklaar maken:
[zaaiklaar] mākǝ (L163p Ottersum)
|
Ten aanzien van het eggen van een akker voordat deze wordt ingezaaid, doen zich de volgende mogelijkheden voor. Een pas geploegde akker hoeft men, als het een lichte grondsoort betreft, meestal alleen nog maar met de eg te bewerken om het reliëf van de ploegsneden te breken en de aardkluiten te verkruimelen. De akker is dan gereed om te worden ingezaaid. Pas geploegde zwaardere grond wordt, nadat men met de eg de voren gebroken heeft, vaak met de landrol bewerkt en vervolgens opnieuw geëgd. Als een akker geruime tijd vóór het zaaien (eventueel vóór de winter) is geploegd, dient men hem eerst met de eg (of met de cultivator) te bewerken, om de aangezakte en door de regen dichtgeslagen grond weer open te trekken en luchtig te maken. Zo nodig rolt men deze akker, om hem vervolgens zaaiklaar te eggen. Van de onderstaande termen hebben de meeste het land, de akker of het stuk tot object, ook al werd dat niet steeds opgegeven. Sommige daarvan lijken ook wel absoluut gebruikt te kunnen worden. In de toelichting bij het lemma ''eggen'' is aangegeven, hoe ''eggen'' en ''eggen'' verstaan moeten worden. Voor het (...)-gedeelte van enige varianten aan het einde zie men het volgende lemma.' [JG 1a + 1b; N 11, 80c; N 11A, 172a + b; N P, 15 + 16 add.; div.; monogr.]
I-2
|
32777 |
egketting, koppelhaak |
[eg]ketting:
[eg]kęteŋ (L163p Ottersum
[(met wartel, bij eg met kam)]
),
[eg]wis:
ē̜kwes (L163p Ottersum),
ękwes (L163p Ottersum),
draaier:
drɛ̄i̯ǝr (L163p Ottersum
[(= wartel aan de egketting)]
),
egpers:
ęxpɛrs (L163p Ottersum),
ketting:
kęteŋ (L163p Ottersum)
|
De haak of korte ketting met haak en ring, die de eg verbindt met het zwenghout van het paard; zie afb. 59. Voor het woorddeel ''eg'' resp. ''eg'' zij verwezen naar het lemma ''eg''. [JG 1a + 1b; N 11, 74; N 11A, 157a + b; monogr.]
I-2
|
32790 |
eglichter |
eeghaak:
ē̜khǭk (L163p Ottersum),
egelichter:
ē̜gǝlextǝr (L163p Ottersum),
eghaak:
ęxhǭk (L163p Ottersum),
eghout:
ęxhǭlt (L163p Ottersum),
handvat:
hãnt˲vat (L163p Ottersum),
houtje:
hø̜̄ltjǝ (L163p Ottersum),
touw:
tǫu̯ (L163p Ottersum)
|
Een houten stok, met twee touwen (of een touw) verbonden met de eg, ofwel een stok of staaf met een haak van onderen en een handgreep van boven, om deeg op te lichten tijdens het eggen. Zie de afb. 67 en 68. [JG 1a + 1b + 2c; N 11, 73a + b + c; N 11A, 165a + b; div.; monogr.]
I-2
|
32773 |
egtanden |
egetanden:
(sg ē̜gǝntãnt)
ē̜gǝtãnt (L163p Ottersum),
eggetanden:
ęgǝtãnt (L163p Ottersum),
houteren tanden:
hø̜̄ltǝrǝ tãnt (L163p Ottersum),
ijzeren tanden:
īzǝrǝ tãnt (L163p Ottersum)
|
Oude houten eggen hadden houten tanden. Ze waren schuin in het raam aangebracht, meestal in de hoofdbalken. Bij de driehoekige eg wezen ze in de richting van het verbindingspunt van de beide hoofdbalken. Bij een vierhoekige eg stonden de tanden naar één van de hoeken gericht. Een houten eg die als onkruideg gebruikt werd, was vaak van ijzeren tanden voorzien. Een ijzeren eg heeft steeds ijzeren tanden. In dit lemma zijn achter de (meervoudige) varianten of achter de plaatsnummers ook opgaven in de enkelvoudsvorm vermeld. [JG 1a + 1b; N 11, 68; N 11A, 155d + e; monogr.]
I-2
|
34536 |
ei zonder schaal |
windei:
wīndęi̯ (L163p Ottersum),
wīntęi̯ (L163p Ottersum)
|
Ei dat alleen door een vlies is omgeven en dat geen schaal heeft. [N 19, 54a; N 7, 11; JG 1b, 1c, 2c; L 5, 80; Vld.; L B2, 366; monogr.]
I-12
|
34526 |
eieren uithalen |
uithalen:
ythǭlǝ (L163p Ottersum)
|
De gelegde eieren uit het nest halen of oprapen. In dit lemma is een opgegeven object ei of eieren niet gedocumenteerd. Voor een fonetische documentatie van "ei" zie het lemma EI (5.11.2). [N 19, 35]
I-12
|
32555 |
eiermand |
eierkorf:
ęjǝrkø̜rǝf (L163p Ottersum)
|
Mand om eieren in te vervoeren. [N 40, 97; N 40, 111; N 40, 112; N 40, 113; monogr.]
II-12
|
24478 |
eik |
eik:
ɛ:k (L163p Ottersum),
eikenboom:
è.jkenbôm (L163p Ottersum)
|
eik [RND] || eikeboom
III-4-3
|
24479 |
eikel |
eikel:
ɛi̯kəls (L163p Ottersum)
|
eikels [RND]
III-4-3
|
32733 |
eindvoor |
le(t)ste voor:
lę̄stǝ [voor] (L163p Ottersum)
|
Dit lemma omvat enkele benamingen die werden opgegeven of door hun algemeenheid bruikbaar konden worden geacht voor zowel de laatste voor in het midden als voor die aan de zijkant van de akker.
I-1
|