e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Overhespen

Overzicht

Gevonden: 7

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
afgeroomde melk fluitjesmelk: fløkǝsmɛlk (Overhespen) De vloeistof die overblijft als de melk ontroomd is. [A 7, 15 en 17; A 23, 4a; L 27, 29; JG 1a, 1b; L 1u, 103; Lu 1, 3 en 4a; monogr.] I-11
een zandbad nemen braden: braden (Overhespen), roosteren: rȳstǝrǝ (Overhespen) Met de vleugels een zandbad nemen in de zonneschijn, gezegd van kippen. [N 19, 61b; A 28, 13a; A 28, 13b; Lu 6, 13a; Lu 6, 13b; monogr.] I-12
hooi harken gritselen: gritsǝlǝ (Overhespen) Het werken met de houten hooihark, zwelen. Zie ook de lemma''s over het bijeenwerken van de rijen en de huikelingen in de volgende paragraaf. Het object van de werkwoorden is steeds "het gemaaide gras", "hooi . Voor de fonetische documentatie van het woordtype hooien zie het lemma ''hooien''. [JG 1a, 1b; A 28, 1d; Lu 6, 1d] I-3
tepel dem: dym (Overhespen), tet: tɛt (Overhespen) [L 49, 6b; A 30, 6b; Ge 1, 6b] I-12
tepel van een geit dem: dym (Overhespen), tet: tɛt (Overhespen) [L 49, 6c; A 30, 6c; Ge 1, 6c; monogr.] I-12
tepel, tet tet: tɛt (Overhespen) Het afzonderlijk melkgevend orgaan van het varken of de tepel. [N 19, 19a; JG 1a, 1b; L 49, 6d; A 30, 6d; G 1, 6d; monogr.] I-12
van veren wisselen ruiven: rāvǝ (Overhespen) [N 19, 51; L 6, 20; L 42, 5; L 48, 10; A 26, 8; Lu 2, 10; Lu 4, 8; S 30; JG 1a, 1b, 2a-2, 12, 2c; monogr.] I-12