18913 |
ijver |
ijver:
hɛi het vøl ivɛr (L314p Overpelt)
|
Hij heeft veel ijver. [ZND 36 (1941)]
III-1-4
|
25134 |
ijzel, bevroren neerslag |
ijzel:
hijzel (L314p Overpelt),
hizəl (L314p Overpelt),
hĭsəl (L314p Overpelt)
|
ijzel [ZND 36 (1941)] || ijzel, onderkoelde regen waarvan de straten spiegelglad worden [heezel, hijzel] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25157 |
ijzelen |
ijzelen:
hijzelen (L314p Overpelt),
hizeͅlə (L314p Overpelt),
hĭzələn (L314p Overpelt, ...
L314p Overpelt)
|
ijzelen [N 22 (1963)], [ZND 01 (1922)], [ZND 36 (1941)]
III-4-4
|
33420 |
ijzeren deurtje voor het ovengat |
scheel:
sxẽl (L314p Overpelt)
|
Het ijzeren deurtje waarmee het ovengat afgesloten wordt. Vergelijk het lemma "ovendeur" in aflevering II.1, pag. 71. Vroeger gebruikte men ter afslsuiting van de oven soms een lemen bal, die schotel genoemd werd. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (oven-) het lemma "bakoven" (3.1.3). [N 5A, 25b]
I-6
|
32907 |
ijzeren gaffel, oogstgaffel |
gaffel:
ga.fǝl (L314p Overpelt),
gāfǝl (L314p Overpelt)
|
Twee- of drietandige ijzeren vork, met lange, enigszins gebogen tanden en een lange houten steel, gebruikt om hooi of korenschoven op te steken en op de wagen te laden. Zie afbeelding 10, b. Voor het voorkomen van de term riek en van varianten van het type gāfel, zie de toelichting bij het lemma ''houten gaffel''. Voor de fonetische documentatie van het woorddel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 27; JG 1a, 1b; A 28, 2; L 1 a-m; L 16, 18a; L B2, 241; Lu 6, 2; S 9; Wi 3; Av 1 III 5a, b; monogr.]
I-3
|
33634 |
ijzeren haak aan de puthaak |
puthaak:
pøthōͅk (L314p Overpelt),
pøthōͅək (L314p Overpelt)
|
[N 12 (1961)] [ZND 32 (1939)]
I-7
|
17701 |
ingewanden |
darmen:
deͅrm (L314p Overpelt),
ingewanden:
ēngəwēn (L314p Overpelt)
|
de ingewanden [ZND B1 (1940sq)]
III-1-1
|
25447 |
ingezouten |
ingezouten:
engǝzawtǝn (L314p Overpelt)
|
Dit lemma sluit volledig aan bij het lemma ''het vlees conserveren''. In de Leuvense vragenlijsten 1a-m en 27 werd naar het begrip "ingezouten" gevraagd. Deze twee vragen worden hier als apart lemma gehonoreerd. [L 1a-m; L 27, 40; Veldeke 22, 67]
II-1
|
33181 |
ingooien (in een kuiltje) |
gooien:
gūi̯ǝ (L314p Overpelt)
|
[N 12, 11; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 12, 14 en 15]
I-5
|
34012 |
inhalen |
voorbijsteken:
vǝrbęi̯stē̜.kǝn (L314p Overpelt)
|
Gaan twee karren achter elkaar en gaat de laatste vlugger vooruit dan de eerste, dan zal ze haar voorganger inhalen. [JG 1a, 1b]
I-10
|