e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Overpelt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kaak kaak: ka:kən (Overpelt), kāk (Overpelt), wang: waŋ (Overpelt) een kaak (Fr. joue) [ZND A2 (1940sq)] || kaak [N 10b (1961)] || Welk woord gebruikt men in Uw dialect ter aanduiding van het benige gedeelte van het hoofd, waarin de tanden en de kiezen zitten? Hoe spreekt men het uit? [Lk 05 (1955)] III-1-1
kaakbeen(rand) kaakbeen: kāgbiən (Overpelt) kaakrand waarin de tanden staan [raak] [N 10 (1961)] III-1-1
kaal (zijn), kaal hoofd kletskop: heͅi het nə kleͅtskoͅp (Overpelt), teznə klätskoͅp (Overpelt) kaal hoofd (hebben) (spotbenamingen) [kletskop, hij is bij het goevernement] [N 10 (1961)] III-1-1
kaal duivenjong platjong: plàtjo.ŋk (Overpelt) Kaal duivenjong. [Goossens 1b (1960)] III-3-2
kaam kaam/kamen: kǭm (Overpelt), schuim: sxǭǝm (Overpelt) Het wit gerimpeld of vlokkig vlies op wijn, bier, azijn, etc. dat wordt gevormd door een spruit- of gistzwam. [S 16; L 1 a-m; L 27, 53; monogr.] II-2
kaantjes kaaien: kōən (Overpelt) kanen [Goossens 1b (1960)] III-2-3
kaars kaars: kɛ̝rs (Overpelt) kaars [RND] III-2-1
kaarsendomper kaarsendomper: kēͅrsəndoͅmpər (Overpelt) kaarsendomper, d.i. het metalen horentje waarmee de kaars uitgedoofd werd? [ZND 36 (1941)] III-2-1
kaarten (ww.) kaarten: kaarten (Overpelt), kōͅrtən (Overpelt), koͅ.rtə (Overpelt), kaartspelen: kaart speulen (Overpelt) kaarten [RND] || Kaarten (werkw.). [ZND B1 (1940sq)] || Kaarten. [Willems (1885)] III-3-2
kaarten voor geld tuisen: tuissen (Overpelt), Wanneer men voor grof geld speelt, vnl. bij t kaarten.  tūschen (Overpelt), vertuisen: Wanneer men voor grof geld speelt, vnl. bij t kaarten.  vertūschen (Overpelt) Tuischen, vertuischen. (Gebruikt men deze woorden en in welke beteekenis: ruilen, verkoopen, schacheren, kaartspelen, enz.?) [ZND 08 (1925)] || Tuisschen. [Willems (1885)] III-3-2