e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Overpelt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kaas kaas: kéés (Overpelt) kaas [RND] III-2-3
kaatsen kaatsen: ballen kaatsen  kaatsen (Overpelt), balspel voor kinderen  kaatsen (Overpelt), ketsen: ketsə (Overpelt), met de bal spelen; vooral schoolgaande kinderen  ketsen (Overpelt), met den bal spelen  ketsen (Overpelt), uitspraak van kaatsen: met de bal  ketsen (Overpelt) kaatsen [RND] || Kent u het werkwoord kaatsen (met de bal)? [ZND 41 (1943)] III-3-2
kabeljauw kabeljauw: kabiljauw (Overpelt) kabeljauw [Willems (1885)] III-2-3
kabouter kabouter: ne kabouter (Overpelt), ’ne kabouter (Overpelt) Een kabouter (klein mannetje uit de sprookjes). [ZND 27 (1938)] III-3-3
kachel, stoof stoof: stōf (Overpelt, ... ) kachel, stoof [ZND 01 (1922)], [ZND 04 (1924)], [ZND 22 (1936)] III-2-1
kaf kaf: dǝ kāf (Overpelt), kāf (Overpelt), vlinstertjes: vlenstǝrkǝs (Overpelt) In dit lemma staan de varianten voor het kaf, de vliesjes of schutblaadjes van de graankorrels, bijeen. Het zit nog, te zamen met vreemd (met name onkruid-) zaad en slecht koren tussen het graan, wanneer het graan gedorst en uitgekamd is en moet ervan gescheiden worden door het wannen. Het type vlimmen (en hoogstwaarschijnlijk ook andere heteroniemen naast kaf) betekenen eigenlijk of ook "kafnaalden". Zie ook de lemma''s ''baard'' (1.3.7) en ''spikken'' (6.1.31). [N 14, 35a, 35b en 35c; JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 27, 55; S 16; monogr.; add. uit N 14, 31] I-4
kafbewaarplaats kafkot: kāfkōǝt (Overpelt) De plaats waar het kaf bewaard wordt. Meestal is dit een aparte ruimte of een afgeschoten deel van een ruimte, zodat het kaf niet zo snel wegwaait. Vrijwel altijd gaat het om een deel van de schuur. In K 316 bewaart men het kaf buiten, in L 413 en Q 97 in een hoek van de dorsvloer. In sommige plaatsen vult men een kuil tot aan de rand met kaf (zo ook kafgat voor Q 7). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (zolder) het lemma "graanzolder" (3.4.11). [N 5A, 72c; N 14, 46; monogr.] I-6
kakelen kakelen: kākǝlǝ (Overpelt), kākǝlǝn (Overpelt), schateren: sxǭtǝrǝn (Overpelt) Geluid voortbrengen, gezegd van een kip. Dit lemma is onderverdeeld in geluiden die de kip maakt: (1) voordat ze een ei gaat leggen; (2) nadat ze een ei gelegd heeft. [N 19, 46; L 34, 12; L 34, 13; Vld.; N 18, add.; monogr.] I-12
kalf kalf: ka.lǝf (Overpelt) Jong rund, niet naar het geslacht onderscheiden. Zie afbeelding 3. Op de kaart is het woordtype kalf niet opgenomen. [N 3A, 15 en 20; JG 1a, 1b; Gwn V, 5, 5a en 5b; L 27, 56; R 12, 24; Wi 17; monogr.; add. uit N 3A, 4, 26a, 75a, 75b en 76; N C, 6, 7a, 7b, 8, 9a en 14b; A 9, 17a en17b; S 14] I-11
kalfmachine kalfmachine: kalfmǝšin (Overpelt), kalfsmachine: kalfsmǝšīn (Overpelt) Instrument waarmee men het kalf geboren doet worden. [N 3A, 54b] I-11