22311 |
katapult |
kattenprul:
katəpröl (L314p Overpelt)
|
Hoe noemt men het speeltuig, bestaande uit een gevorkt takje, aan de uiteinden waarvan een elastiekje is vastgemaakt en waarmee jongens steentjes wegschieten? [Lk 01 (1953)]
III-3-2
|
23213 |
katholiek |
katholiek (<fr.):
ne katholiek (L314p Overpelt),
paap:
ne paap (L314p Overpelt)
|
Een katholiek: bestaat er een scheldnaam (vooral in verkiezingstijd gebezigd)? [ZND 27 (1938)]
III-3-3
|
28768 |
katoen |
katoen:
katoen (L314p Overpelt),
katuǝn (L314p Overpelt)
|
Uit katoendraden geweven stof. Leverancier van de katoendraad is een kruid-, struik- of boomachtige plant ø̄voor het grootste deel verbouwd in Noord-Amerika, Zuid-Amerika, Egypte (macco of mako), Oost-Indië, China, Ethiopië en Ruslandø̄ (Bonthond, s.v. ø̄katoenø̄). [N 62, 85; N 62, 77; N 62, 75c; N 59, 201; MW; L 1a-m; L 27, 73; L 41, 40a; S 17; monogr.]
II-7
|
24179 |
kauw |
kauw:
kāu̯ (L314p Overpelt),
kauwtje:
kauwke (L314p Overpelt),
kawke (L314p Overpelt),
torenkraai:
tōrəkrēͅi̯ (L314p Overpelt)
|
kauw || kauw (33 overal bekend; grijze nek en lichte ogen, rest zwart; broedt in gebouwen, schoorstenen en holle bomen; meestal in troepen; druk; roep [kja]; vaak tam gehouden [N 09 (1961)] || kerkkauw [ZND 27 (1938)]
III-4-1
|
23273 |
kazuifel |
kazuifel:
kəzyvəl (L314p Overpelt)
|
Een kazuifel (misgewaad; de uitspraak juist weergeven). [ZND 36 (1941)]
III-3-3
|
33781 |
keel |
keel:
kē̜.l (L314p Overpelt),
strot:
stroǝt (L314p Overpelt)
|
Zie afbeelding 2.16. [JG 1a, 1b; N 8, 29]
I-9
|
17628 |
keel, strot |
keel:
kēͅ(ə)l (L314p Overpelt),
køəl (L314p Overpelt),
strot:
stro.t (L314p Overpelt),
stroət (L314p Overpelt)
|
een keel [ZND A1 (1940sq)] || keel [N 10b (1961)] || strot [N 10b (1961)], [RND]
III-1-1
|
17686 |
keelgat |
keelkot:
keͅəlkoət (L314p Overpelt),
strot:
strōt (L314p Overpelt)
|
keelgat [kelschat, rieper] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
33934 |
keelketting, keelriem |
nekriem:
nɛkrīm (L314p Overpelt)
|
De ketting of riem die onder de keel of kaken van het paard doorloopt en de twee uiteinden van de kopriem verbindt. [JG 1a; N 13, 26]
I-10
|
18070 |
keelpijn |
keelpijn:
kɛ.lpɛ.in (L314p Overpelt)
|
keelpijn [RND]
III-1-2
|