34337 |
knorren |
knorren:
knorren (L314p Overpelt),
knǫrǝ (L314p Overpelt)
|
Het natuurlijke geluid van een varken. [N 19, 23; Wi 56; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
19350 |
knorrepot |
grompot:
grompot (L314p Overpelt),
lastig mens:
e lestig miensh (L314p Overpelt)
|
Een lastig persoon, een knorpot (greef?). [ZND 35 (1941)] || Wat een knorrepot ! (Het echte dialectwoord opgeven). [ZND 28 (1938)]
III-1-4
|
17880 |
knuppel, knots |
kluppel:
kluppel (L314p Overpelt),
kløpəl (L314p Overpelt, ...
L314p Overpelt,
L314p Overpelt)
|
hoe heet een korte dikke stok, b.v. om noten af te werpen. [ZND 28 (1938)] || knuppel [RND], [ZND 36 (1941)], [ZND B2 (1940sq)]
III-1-2
|
34058 |
koe |
beest:
best (L314p Overpelt),
koe:
ku (L314p Overpelt),
kui̯ (L314p Overpelt, ...
L314p Overpelt),
kui̯ǝn (L314p Overpelt),
kuu̯ (L314p Overpelt),
kȳi̯ (L314p Overpelt),
køi̯ (L314p Overpelt),
kǭ (L314p Overpelt)
|
Volwassen vrouwelijk rund, in de regel een rund dat één of meerdere keren gekalfd heeft. Zie afbeelding 5. Op de kaart is het woordtype koe niet opgenomen. [JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 11; Gwn V, 2a; L 1a-m; L 4, 37; L 5, 27b; L 7, 61b; L 14, 26 en 88; L 20, 11; L 27, 5 en 57; L 29, 44; L 38, 44; L 40, 21b; L 44, 16, 21a en 39; R 12, 29; R (s]
I-11
|
34183 |
koe die pas gekalfd heeft |
vaars:
vērs (L314p Overpelt)
|
Voor een aantal varianten van vaars zou men kunnen denken aan een woord vers. Het wnt (xx-1, blz. 2125) vermeldt ''vers'' in de betekenis van "jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft" (wnt xviii, blz. 72). Het onderscheid tussen vers- en vaarsvarianten is niet altijd even duidelijk. Daarom is er gekozen voor één woordtype vaars.' [A 4, 16; L 20, 16]
I-11
|
34068 |
koe die tweemaal heeft gekalfd |
jonge koe:
jǫŋ [koe] (L314p Overpelt),
tweede kalf:
twēdǝ [kalf] (L314p Overpelt)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) resp. (kalf) de lemmata ''koe'' (3.3.1) en ''kalf'' (3.1.1). [N 3A, 26a; N C, 14b]
I-11
|
34126 |
koe met gebogen, opgezette rug |
hoge rug:
hugǝ røx (L314p Overpelt),
kemelsrug:
kēmǝlsrøx (L314p Overpelt)
|
[N 3A, 145c]
I-11
|
34124 |
koe met hellend kruis |
hangkont:
haŋkǫnt (L314p Overpelt),
haŋkǭnt (L314p Overpelt)
|
[N 3A, 145a; monogr.]
I-11
|
34122 |
koe met korte poten |
diepe koe:
dipǝ ku (L314p Overpelt),
kleine koe:
klɛi̯n ku (L314p Overpelt)
|
[N 3A, 142b]
I-11
|
34121 |
koe met lange poten |
giraf:
giraf (L314p Overpelt)
|
[N 3A, 142a]
I-11
|