e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Overpelt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kol kol: kǫl (Overpelt) Witte vlek op het voorhoofd van de koe. [N 3A, 135b] I-11
kolengruis gruis: gruis (Overpelt) gruis van kolen [ZND 35 (1941)] III-2-1
kolenschop schoep: sxup (Overpelt), troffel: truvəl (Overpelt) kolenschop, brede schep waarmee men kolen langs het keldergat naar binnen doet [ZND 42 (1943)] III-2-1
kolenslik schlamm (d.): slam (Overpelt) bollen die gevormd worden uit kolengruis, leem en water [ZND 36 (1941)] III-2-1
kolenstof stof: stǭf (Overpelt  [(Maurits)]   [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]) Grof of fijn stof afkomstig van de kolen. Het komt vrij bij het schieten, boren, het losmaken van kolen en andere werkzaamheden in het ondergrondse gedeelte van de mijn. Omdat het kolenstof overbelasting van de longen kan veroorzaken, wordt het nadelig geacht voor de gezondheid. Het moet daarom zoveel mogelijk bestreden worden. Bij een bepaald percentage vluchtige bestanddelen in het kolenstof is het zeer explosief. [N 95, 769; monogr.] II-5
kolonel kolonel: kolonɛl (Overpelt) Kolonel. [ZND 36 (1941)] III-3-1
kom kom: koͅm (Overpelt, ... ) een kom, twee kommen (rond en diep) [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)] III-2-1
komen komen: komən (Overpelt), kōmə (Overpelt) komen [RND], [ZND A1 (1940sq)] III-1-2
komkommer komkommer: komkommer (Overpelt) [ZND 41 (1943)] I-7
konijn konijn: kniŋ (Overpelt), kənī.n (Overpelt), pl.  kənin (Overpelt) konijn [ZND 42 (1943)] || konijn(tje) [Goossens 1b (1960)] III-2-1