e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Overpelt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lauw lauw: ləuw woəter (Overpelt) Lauw. Lauw water [ZND 37 (1941)] III-4-4
leeftijd, ouderdom ouderdom: auwerdom (Overpelt), auwərdom (Overpelt), awerdom (Overpelt), awərdom (Overpelt) ouderdom; op zijn - [ZND B1 (1940sq)] || ouderdom; op zijn ouderdom [ZND 40 (1942)] III-2-2
leeg, niets bevattend leeg: lɛx (Overpelt) Leeg. Mijn glas is ledig [ZND 37 (1941)] III-4-4
leegloper leegloper: ook materiaal znd 30, 4  leegluëper (Overpelt) leegloper [ZND 01 (1922)] III-1-4
leemspecie bezetsel: bǝzętsǝl (Overpelt), leem: lēm (Overpelt) Het mengsel van leem, koemest, strohaksel en in een aantal plaatsen ook varkens-, paarde-, of mensenhaar, waarmee het vlechtwerk wordt dichtgepleisterd. Zie voor het woorddeel 'kleen-' in het woordtype 'kleenleem' (Q 18) ook het lemma 'Bepleisteren'. [N 4A, 53c; N 31, 45c; div.] II-9
leest leest: list (Overpelt) De pasvorm, meestal van beukenhout, waaraan men de schoenen maakt. "De leest waarop de schoen gemaakt wordt, moet als het ware net een afgietsel zijn van de voet, en voor wat de stand aangaat, geschikt zijn volgens de hoogte der hiel waarvoor hij zal gebruikt worden" (Dierick, pag. 7). [N 60, 185a; N 60, 244a; L 1a-m; L 30, 8; S; monogr.] II-10
leeuw leeuw: ene luuu(w) (Overpelt), in luuw (Overpelt), ne luuw (Overpelt), ne luëw (Overpelt) leeuw [GTRP (1980-1995)] || Leeuw. [Willems (1885)], [ZND 30 (1939)] III-3-2
leeuwenbek leeuwenbekje: -  leeuwenbekje (Overpelt), leeuwenmuiltje: -  leeuwemuiltje (Overpelt) grote leeuwebek [ZND 40 (1942)] III-4-3
lege eerste koe schot: sxǫt (Overpelt) Jong rund dat eenmaal heeft gekalfd, maar dat daarna niet meer drachtig wil worden of waarmee men niet verder wil fokken. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 25b; N C, 15; monogr.] I-11
leggen leggen: leggen (Overpelt), leͅgən (Overpelt) leggen [ZND A1 (1940sq)], [ZND m] III-1-2