24990 |
lauw |
lauw:
ləuw woəter (L314p Overpelt)
|
Lauw. Lauw water [ZND 37 (1941)]
III-4-4
|
20479 |
leeftijd, ouderdom |
ouderdom:
auwerdom (L314p Overpelt),
auwərdom (L314p Overpelt),
awerdom (L314p Overpelt),
awərdom (L314p Overpelt)
|
ouderdom; op zijn - [ZND B1 (1940sq)] || ouderdom; op zijn ouderdom [ZND 40 (1942)]
III-2-2
|
24973 |
leeg, niets bevattend |
leeg:
lɛx (L314p Overpelt)
|
Leeg. Mijn glas is ledig [ZND 37 (1941)]
III-4-4
|
18920 |
leegloper |
leegloper:
ook materiaal znd 30, 4
leegluëper (L314p Overpelt)
|
leegloper [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
30186 |
leemspecie |
bezetsel:
bǝzętsǝl (L314p Overpelt),
leem:
lēm (L314p Overpelt)
|
Het mengsel van leem, koemest, strohaksel en in een aantal plaatsen ook varkens-, paarde-, of mensenhaar, waarmee het vlechtwerk wordt dichtgepleisterd. Zie voor het woorddeel 'kleen-' in het woordtype 'kleenleem' (Q 18) ook het lemma 'Bepleisteren'. [N 4A, 53c; N 31, 45c; div.]
II-9
|
30861 |
leest |
leest:
list (L314p Overpelt)
|
De pasvorm, meestal van beukenhout, waaraan men de schoenen maakt. "De leest waarop de schoen gemaakt wordt, moet als het ware net een afgietsel zijn van de voet, en voor wat de stand aangaat, geschikt zijn volgens de hoogte der hiel waarvoor hij zal gebruikt worden" (Dierick, pag. 7). [N 60, 185a; N 60, 244a; L 1a-m; L 30, 8; S; monogr.]
II-10
|
22749 |
leeuw |
leeuw:
ene luuu(w) (L314p Overpelt),
in luuw (L314p Overpelt),
ne luuw (L314p Overpelt),
ne luëw (L314p Overpelt)
|
leeuw [GTRP (1980-1995)] || Leeuw. [Willems (1885)], [ZND 30 (1939)]
III-3-2
|
20110 |
leeuwenbek |
leeuwenbekje:
-
leeuwenbekje (L314p Overpelt),
leeuwenmuiltje:
-
leeuwemuiltje (L314p Overpelt)
|
grote leeuwebek [ZND 40 (1942)]
III-4-3
|
34067 |
lege eerste koe |
schot:
sxǫt (L314p Overpelt)
|
Jong rund dat eenmaal heeft gekalfd, maar dat daarna niet meer drachtig wil worden of waarmee men niet verder wil fokken. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 25b; N C, 15; monogr.]
I-11
|
17815 |
leggen |
leggen:
leggen (L314p Overpelt),
leͅgən (L314p Overpelt)
|
leggen [ZND A1 (1940sq)], [ZND m]
III-1-2
|