e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Overpelt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lepe, doortrapte kerel fijne, een -: fiene (Overpelt), vos: voas (Overpelt), vos (Overpelt) doortrapte kerel [ZND 30 (1939)] III-1-4
lepel lepel: lepəl (Overpelt), lēpəl (Overpelt) Lepel (juiste dialectuitspraak) [ZND 37 (1941)] || lepel in het algemeen (lepel, lippel, leeper) [N 20 (zj)] III-2-1
lepelrek lepelrekje: lēpəlre̝ͅkskə (Overpelt) rekje aan de wand waarin lepels worden bewaard [N 20 (zj)] III-2-1
leren leren: gai het vandaag het mieste gelerd eb ge ziet braaf gewist, gai mĕŭgt vroeger na[o} hoes ga[o}n as de ander (Overpelt) Gij hebt vandaag het meeste geleerd en ge zijt braaf geweest, gij moogt vroeger naar huis gaan als de andere. Gij: deze ganse zin staat in de tweede pers. enkelv. [ZND 04 (1924)] III-3-1
leugen / gelogen gelogen (volt.deelw.): da is gəlogən (Overpelt) Dat is een leugen. [ZND 37 (1941)] III-3-1
leunstoel leunstoel: lø&#x0304nstul (Overpelt, ... ), zetel: zēͅtəl (Overpelt, ... ) een leuningstoel [ZND 30 (1939)] || leuningstoel [ZND 01 (1922)] III-2-1
leurder leurder: leurder (Overpelt), ps. omgespeld volgens IPA.  l"rdər (Overpelt) een venter (die van deur tot deur waren verkoopt) [ZND 28 (1938)] || koopman die met zijn waren langs de deuren gaat? [N 21 (1963)] III-3-1
leven leven: znd 34, 82a;  lèven (Overpelt), lêven (Overpelt) leven; op het einde van zijn leven [ZND 34 (1940)] III-2-2
leven (zn) leven: leven (Overpelt), lèven (Overpelt, ... ) leven; op het einde van zijn leven [ZND 34] III-2-2
levend vlees onder de huid leven, het -: ət lēͅvə (Overpelt), vlees: ət fli(j)əs (Overpelt) levend vlees onder de huid [t leeve] [N 10 (1961)] III-1-1