e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Overpelt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
motregenen, licht regenen motregenen: moͅtreͅxənən, t moͅtreͅxət (Overpelt), ətmoͅtrēͅYənt (Overpelt), əəət motrɛ:gənt (Overpelt), zeveren: zieveren (Overpelt, ... ) beginnen te motregenen [te stieven, stiefregenen, mozelen, smossen, riezelen, ziebelen, zauwelen, netelen, zéémelen] [N 22 (1963)] || lichtjes regenen [sprenkelen, siebelen, zeiveren] [N 22 (1963)] || Motregenen. Vertaal in uw dialect: motregenen, het motregent (regenen met heel fijne druppels). [ZND 49 (1958)] || stofregenen [ZND 38 (1942)] III-4-4
mouw moes(ch): mus (Overpelt) Gezwel, met name een vochtophoping, aan de achterzijde van het spronggewricht. Bij een jong paard kan een overvuld kniegewricht wel eens van voorbijgaande aard zijn, maar meestal is het een ernstige aandoening waarbij geen verbetering optreedt. Zie afbeelding 16. [A 48A, 54e; N 8, 32.10, 32.11, 90g, 90h, 90i en 90j; monogr.] I-9
mug mug: much (Overpelt) mug [Willems (1885)] III-4-2
muil bakkes: bakǝs (Overpelt) Zie afbeelding 2.9. [JG 1a, 1b] I-9
muilband domband: dǫmbɛ̄n (Overpelt) Brede, ijzeren band om het uiteinde van de naaf die voorkomt dat er aarde en modder op het aseinde terechtkomt. De muilband heeft soms een rechthoekig uitgekapte opening die afgedekt wordt met een klepje. Door de opening kan men de luns uit de as trekken zodat het wiel van de as kan worden verwijderd, bijvoorbeeld wanneer de as gesmeerd moet worden. Zie ook afb. 214. [N G, 43c; N 17, 60a; JG 1a; JG 1b; Vld.; div.] II-11
muilband, bovenste band van de schoof bovenste band: bōvǝnstǝ [band] (Overpelt) Zie de toelichting bij het lemma ''garveband'' (4.6.9). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) band het lemma ''garveband'' (4.6.9). [N 15, 22b; monogr.; add. uit JG 1b] I-4
muilkorf voor kalveren muntel: møndǝl (Overpelt) De muilkorf voor kalveren die geen hooi mogen vreten. [N 3A, 14e] I-11
muilpeer muilpeer: mŭlpɛr (Overpelt) hoe heet een slag op de kaak ? Geef aan welke woorden gemeenzaam of plat zijn. [ZND 36 (1941)] III-1-2
muis muis: moes (Overpelt) muis [Willems (1885)] III-4-2
muntige koe lege: lēx (Overpelt) Koe die men een tijdlang vrij wil houden en daarom niet laat dekken als ze tochtig is. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 28] I-11