26113 |
naald |
naalde:
nujǝl (L314p Overpelt),
nø̜l (L314p Overpelt)
|
De naald is een draad gehard staal, voorzien aan de ene zijde van een spitse punt en aan de andere zijde van een oog om de draad door te steken. De kleermaker of naaister gebruikt ze om te naaien, te stoppen of te borduren. Men kent naalden in verschillende lengtes en diktes. De keuze van de naald hangt af van het beoogde doel, de draad en dikte van de draad en de dikte van de stof (Gerritse, pag. 26 en 27). [N 59, 11a; N 62, 49a; N 62, 49c; L 5, 2; L 8, 29; L B1, 76; Gi 1.IV, 13a; MW; Wi 6; S 25; monogr.]
II-7
|
34407 |
naar de ram brengen |
leiden:
lęi̯.ǝ (L314p Overpelt)
|
Het vrouwelijk schaap laten bevruchten door de bok. [N 77, 33; N 77, 32; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
17848 |
naar huis gaan |
naar huis gaan:
no.uw gø.i jɛx nə hu:s (L314p Overpelt)
|
Wat zegt men in uw dialect? Nu ga ik naar huis. [ZND 48 (1954)]
III-1-2
|
34013 |
naar links |
haar:
hɛ̄r (L314p Overpelt),
haar-eweg:
hɛ̄r ǝwęx (L314p Overpelt),
haar-om:
hɛ̄r ǫm (L314p Overpelt)
|
Voermansroep om het paard naar links te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95 c, 95d en 96; L 1 a-m; L B 2, 255; L 26, 2; L 36, 81c; S 12; monogr.]
I-10
|
34014 |
naar rechts |
hut:
hyt (L314p Overpelt),
hut-eweg:
hyt ǝwęx (L314p Overpelt),
hut-om:
hyt ǫm (L314p Overpelt)
|
Voermansroep om het paard naar rechts te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95a en 96; L 1 a-m; L B 2, 256; L 26, 2; L 36, 81d; S 12; monogr.]
I-10
|
24213 |
nachtegaal |
nachtegaal:
nachtegoal (L314p Overpelt),
naxtəgal (L314p Overpelt),
naxtəgōͅl (L314p Overpelt),
naxtəgoͅal (L314p Overpelt),
nâchtegāōl (L314p Overpelt)
|
nachtegaal [Willems (1885)], [ZND 39 (1942)] || nachtegaal (16,5 bekend; kleine bruine vogel met rossige staart; vrij zeldzame zomervogel; verborgen levend; beroemd om de zang [N 09 (1961)]
III-4-1
|
17842 |
nachtmerrie |
nachtmerrie:
nāxtmeͅri (L314p Overpelt)
|
nachtmerrie [ZND B1 (1940sq)]
III-1-2
|
24214 |
nachtzwaluw |
geitenmelker:
gēͅi̯təmeͅlkər (L314p Overpelt),
nachtzwalft:
nachtzwaleft (L314p Overpelt)
|
nachtzwaluw || nachtzwaluw (27 vrij zeldzame zomervogel; meest op de hei; bruin met allerlei streepjes en vlekjes; overdag onvindbaar; maakt geen nest; roep ratelend [errrrrr-orrrrr] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
34179 |
nageboorte van de koe |
vuil:
vul (L314p Overpelt),
vuǝl (L314p Overpelt),
˲ful (L314p Overpelt)
|
[N 3A, 57a; JG 1a, 1b; A 33, 19b; monogr.]
I-11
|
33881 |
nageboorte van het paard |
(het) vuil:
t ˲vūl (L314p Overpelt)
|
Moederkoek die na de geboorte van het veulen afkomt. [A 33, 19a; N 8, 54 en 55]
I-9
|