18295 |
pantoffel |
slof:
slofən (L314p Overpelt),
sloof (L314p Overpelt),
sluf (L314p Overpelt),
’n slof (L314p Overpelt)
|
pantoffel [ZND 40 (1942)] || Slof, een paar sloffen. Bedoeld worden ruime pantoffels van ruwe stof (zelfkant) zonder of met neergetrapt achterstuk (fr. chaussons de lisière) [ZND 48 (1954)]
III-1-3
|
20558 |
pap |
melk:
Syst. Frings
meͅlək (L314p Overpelt),
pap:
Syst. Frings
pap (L314p Overpelt, ...
L314p Overpelt)
|
Pap, heel in het algemeen [N 16 (1962)]
III-2-3
|
21126 |
papier |
papier:
det papier is heelemoal verfrommelt (L314p Overpelt)
|
papier frommelen, verfrommelen [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
18194 |
paraplu |
paraplu:
pareplu (L314p Overpelt),
ən paraply (L314p Overpelt)
|
paraplu [ZND 40 (1942)]
III-1-3
|
21950 |
paren van de duiven |
paren:
pōərə (L314p Overpelt)
|
Paren [van de duiven]. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
23283 |
parochie |
parochie:
`dorp`
pərochi (L314p Overpelt),
`kerkelijke beteekenis`
z. toel. (L314p Overpelt)
|
Een parochie; dit woord kan betekenen zoals in het Nederl. "kerkelijke gemeente met een pastoor"ofwel eenvoudig "dorp"; welke betekenis heeft het bij u? [ZND 40 (1942)]
III-3-3
|
34479 |
pas uit het ei gekomen kipje |
kiekje:
kikskǝ (L314p Overpelt),
pulletje:
pølǝkǝ (L314p Overpelt)
|
[N 19, 40b]
I-12
|
23231 |
pasen |
pasen:
pōͅsən valt loete (L314p Overpelt),
t is ne loëte pōsen (L314p Overpelt)
|
Paschen valt laat. [ZND 34 (1940)]
III-3-3
|
34046 |
pasgeboren kalf |
plat kalf:
plat [kalf] (L314p Overpelt)
|
[N 3A, 15 en 20; N C, 6; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
18183 |
passen |
passen:
pa:sən (L314p Overpelt),
pāsǝn (L314p Overpelt)
|
Een kledingstuk passen om te zien of het goed zit en de juiste maat heeft. [N 59, 73; N 62, 8; L 48, 1; monogr.] || Passen. Wie een nieuwe jas bestelt laat zich de maat nemen en moet later naar de kleermaker om het kledingstuk te gaan ... Welk woord gebruikt uw dialect hier? (fr. essayer) [ZND 48 (1954)]
II-7, III-1-3
|