19547 |
petroleumlamp |
pètrole-lamp:
petrollamp (L314p Overpelt)
|
lamp/ luchter; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
21063 |
peul |
erwtenschaal:
ɛrtəsxoͅàl (L314p Overpelt),
peul:
peul (L314p Overpelt)
|
groene schaal waarin erwten en bonen zitten [ZND 40 (1942)]
III-2-3
|
33508 |
peul, dop (znw) |
peul:
peul (L314p Overpelt),
schaal:
sxoəl (L314p Overpelt),
sxōͅəl (L314p Overpelt)
|
[Goossens 1b (1960)] [ZND 40 (1942)]
I-7
|
33522 |
peulen, doppen (ww.) |
peulen:
peulen (L314p Overpelt),
po.lən (L314p Overpelt),
pōlən (L314p Overpelt, ...
L314p Overpelt)
|
[Goossens 1b (1960)] [Goossens 2c (1963)] [ZND 40 (1942)]
I-7
|
20815 |
peulvruchten doppen |
peulen:
pōͅlən (L314p Overpelt, ...
L314p Overpelt)
|
doppen, peulen (erwten of bonen uit de pel doen) [ZND B2 (1940sq)]
III-2-3
|
18806 |
piekeren |
prakkiseren:
hei zat dao altied te prakkezeeren (L314p Overpelt)
|
hij zat daar altijd te mijmeren (onder "mijmeren"verstaan we hier: over zijn zorgen zitten te denken, te piekeren, te prakkezeren) [ZND 39 (1942)]
III-1-4
|
24224 |
piepen |
sjiepen:
šīpǝ (L314p Overpelt)
|
Geluid voortbrengen, gezegd van een jonge kip. [N 19, 48; monogr.]
I-12
|
22424 |
pijl |
pijl:
piel (L314p Overpelt)
|
Pijl. [Willems (1885)]
III-3-2
|
17991 |
pijn |
pijn:
pijn (L314p Overpelt),
pɛ.in (L314p Overpelt),
pɛŋ (L314p Overpelt),
zeer:
zer (L314p Overpelt)
|
pijn [RND], [ZND 08 (1925)] || pijn: De handen van dat kleine kindje doen zeer [ZND 44 (1946)]
III-1-2
|
33800 |
pijpbeen |
pijp:
pīp (L314p Overpelt)
|
Het gedeelte van het voorbeen van het paard tussen de knieschijf en de koot tot aan de kogel. Het ondereinde van het pijpbeen vormt het kootbeen. Zie afbeelding 2.23. [JG, 1b; N 8, 32.1, 32.3, 32.6, 32.11, 32.14, 32.15 en 32.16]
I-9
|