21358 |
rente |
interest:
ps. omgespeld volgens IPA.
ēͅntrēͅst (L314p Overpelt)
|
Rente [intrest?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
20559 |
rest in het glas |
klatsje:
klɛtsk’ə (L314p Overpelt)
|
kleine hoeveelheid drank die onder in een glas overblijft [ZND 36 (1941)]
III-2-3
|
24302 |
restant vissen |
snoek:
snoek (L314p Overpelt),
zalm:
zalm (L314p Overpelt)
|
snoek [Willems (1885)] || zalm [Willems (1885)]
III-4-2
|
24230 |
restant vogels |
kruisbek:
kruisbek (gew.uitspr.) (L314p Overpelt),
pop:
pop (L314p Overpelt),
spreeuwenjong:
spry:wəjonk (L314p Overpelt),
spreeuwtje:
spryuwjəŋskə (L314p Overpelt)
|
jong van de spreeuw [ZND 43 (1943)] || kruisbek
III-4-1
|
24295 |
restant zoogdieren |
das:
daas (L314p Overpelt)
|
das [Willems (1885)]
III-4-2
|
34281 |
resten van het eten van dieren |
afval:
āf˲vaǝl (L314p Overpelt),
overschot:
ōvǝrsxōt (L314p Overpelt)
|
[L 34, 77b]
I-11
|
17789 |
reuk |
reuk:
røk (L314p Overpelt)
|
een reuk [ZND A2 (1940sq)]
III-1-1
|
18085 |
reumatiek |
flerecijn:
flijrəsin (L314p Overpelt),
florəsɛin (L314p Overpelt),
flørəsīn (L314p Overpelt),
jicht:
jicht (L314p Overpelt),
reumatiek:
rymətik (L314p Overpelt)
|
reumatiek: hoe heet de gewrichtspijn die vooral bij bejaarde mensen voorkomt (fr. rhumatisme) ? [ZND 42 (1943)]
III-1-2
|
20633 |
reuzel, bladvet |
reuzel:
Syst. Frings
rø͂ͅzəl (L314p Overpelt)
|
Ongesmolten varkensvet, reuzel, (vlieze, vieze, vizze, reuzel?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
17655 |
rib |
rib:
rip (L314p Overpelt),
røp (L314p Overpelt, ...
L314p Overpelt)
|
een rib [ZND A1 (1940sq)] || rib, ribben [N 10 (1961)]
III-1-1
|