id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
21214 | riool | moos: Van Dale: II. moos, (gew.) 1. modder; -2. gootsteen. mos (Overpelt) | een riool (onderaardse) [ZND B1 (1940sq)] III-3-1 |
33478 | rode aalbes | sint-jansberen: sintjansbère (Overpelt) | I-7 |
33231 | rode biet | biet: bit (Overpelt) | Beta vulgaris L. var. rubra L. Deze bietensoort hoort eigenlijk onder de groenten uit de moestuin, en daardoor in de aflevering over de boerderij en het erf, maar is toch hier ondergebracht vanwege "lexicale nabijheid" met biet, kroot. De knollen met een doorsnee van 8-10 cm worden gekookt en warm of koud als salade gegeten. De knollen en het kookvocht hebben een felle donkerpaarse kleur. [A 4, 26d; A 13, 2a; A 49, 1b; L 20, 26d; monogr.] I-5 |
33257 | rode klaver | rode klaver: rui̯ǝ [klaver] (Overpelt) | Trifolium pratense L. Een 15 tot 50 cm hoge plant met paarsrode of roze bloemhoofdjes, die van juni tot de herfst bloeien. Rode klaver wordt vooral als veevoeder geteeld. Rode klaver gedijt, overigens evenals witte klaver, het best "onder dekvrucht", d.w.z. dat het tegelijk met een winterkoren wordt gezaaid en dan pas opkomt wanneer die dekvrucht in de herfst is geoogst. In het volgende seizoen wordt de klaver dan geweid of enkele malen gemaaid. Rode klaver is wat "kieskeuriger" dan witte klaver, stelt hogere eisen aan de grond, maar schiet goed recht op en laat zich gemakkelijker maaien. Zie ook de toelichting bij het lemma Klaver, Algemeen. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [N 14, 83; monogr.] I-5 |
34033 | rode koe | rode: rōi̯ (Overpelt) | Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 124] I-11 |
34034 | rode koe met geheel witte kop | witkop: wetkǫp (Overpelt) | [N 3A, 125a] I-11 |
34035 | rode koe met witte kop en rode vlekken om de ogen | blaarkop: blǭrkǫp (Overpelt) | [N 3A, 125b] I-11 |
20655 | rode kool | rode kool: roei kuuəl (Overpelt), rūie kol (Overpelt), rūi̯ə kol (Overpelt), rood moes: ruət mus (Overpelt) | rode kool [ZND 34 (1940)] || Rode kool (als plant of gewas) [Lk 05 (1953)], [ZND 34 (1940)] I-7, III-2-3 |
24235 | roek | roeker: roeker (Overpelt), zaadkraai: zōͅtkrēͅi̯ (Overpelt) | roek || roek (46 bekende vogel; zwart met paarsige glans; kale rand boven aan de snavel; broedt in kolonies; leeft in troepen; roep [kao-kao-kao], [waaak] [N 09 (1961)] III-4-1 |
34546 | roep- en lokwoord voor de eend | soek, soek, soek: sūk, sūk, sūk (Overpelt), tok, tok, tok: tǫk, tǫk, tǫk (Overpelt), woe, woe, woe: wu, wu, wu (Overpelt) | [L 18, 2; L B2, 259b; GV 2, 2k; VC 14, 2r -r-; Vld.; N 19, 74, Q 111 add.; A 6, Q 36 add.; monogr.] I-12 |