e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Overpelt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rooster in de mestgoot rooster: rustǝr (Overpelt) Soms ligt onder in de mestgoot een rooster, een plank of plaat met gaten, die de mest tegenhoudt en alleen de gier moet doorlaten. Onder dit rooster bevindt zich een goot die met de gierput in verbinding staat. Zie ook afbeelding 10.A.e bij het lemma "koeienstand" (2.2.23). [N 5A, 42b] I-6
ros ros: rǫs (Overpelt) Thans is het woord ros niet meer gangbaar; het is nog wel vermeld in de enquête van Willems. In enkele dialectwoordenboeken toegelicht als "niet meer gebruikelijk". Het woord leeft nog voort in roskam(men), rosdoek, rosmolen en rossig. [Wi 16] I-9
roskammen roskammen: rǫskamǝn (Overpelt) Met borstel en kam - zie het volgende lemma - reinigen. [N 8, 102] I-9
rosmolen mange (fr.): ps. omgespeld volgens Frings! (m.).  mənēži* (Overpelt), ps. omgespeld volgens IPA.  manēͅzi* (Overpelt), manège (fr.): mǝnēzi (Overpelt) De oudste machine die voor het dorsen werd gebruikt. Een paard leverde hier de drijfkracht. Algemeen wordt onder manège een constructie verstaan bestaande uit een vertikale as die door een horizontale boom, waar een paard is voorgespannen, in beweging wordt gebracht. Door middel van een kardan-koppeling wordt die draaiende beweging doorgegeven aan een horizontale as die door de wand van de schuur naar een machine werd geleid en deze aandrijfkracht leverde. In dit geval wordt door de rosmolen een trommel aangedreven waarin de halmen gedorst werden. Vergelijk ook het lemma ''rosmolen'' in de aflevering over de molenaarsterminologie, wld II,3, blz. 163.' [N 14, 7; JG 1a, 1b; monogr.] || dorsmachine: draaiend wiel met boom dat door een trekpaard wordt voortgedreven om de dorsmachine te doen werken [N 14 (1962)] I-4, I-7
royaal royaal (<fr.): hij is vrijgevig vandaag  hij is riaal (Overpelt), ruim, vrijgevig, goed voorzien  reijoaël (Overpelt) Royaal: uitspraak en betekenis (mild, onbekrompen, volop, enz.). [ZND 41 (1943)] III-3-1
rug rug: rug (Overpelt), røx (Overpelt) de rug [ZND 29 (1938)] || Zie afbeelding 2.29. [JG 1a, 1b; N 8, 12] I-9, III-1-1
rug van het blad van de zeis rug: røx (Overpelt) De opstaande stevige rand aan de buitenzijde van het blad van de zeis. Zie afbeelding 5, nummer 5. [N 18, 68e; JG 1a, 1b] I-3
ruggengraat ruggengraat: røgəgrōt (Overpelt), røgəgroͅət (Overpelt), ruggenstrang: røgəstrāŋk (Overpelt) rug: ruggegraat [ruggestrang, ruggegraat] [N 10 (1961)] III-1-1
ruggenwervel knookje: (knøkskə) (Overpelt), wervel: weͅrvəl (Overpelt, ... ) [N 10 (1961)] III-1-1
rugnet rugnet: røxnęt (Overpelt) Vliegennet dat over de rug van het paard wordt gehangen. Een groot aantal opgaven zijn benamingen voor het vliegennet in het algemeen. Zie voor de fonetische documentatie het lemma Vliegennet [JG 1a; N 13, 83c] I-10