21623 |
biljet van honderd frank |
briefje van honderd:
ps. invuller heeft hierbij geen fonetische notering gegeven!
een briefke van 100 (L314p Overpelt)
|
100 franc, een biljet van ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21620 |
biljet van twintig frank |
briefje van twintig:
ps. invuller heeft hierbij geen fonetische notering gegeven!
een briefke van 20 (L314p Overpelt)
|
20 franc, een biljet van ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21640 |
biljet van vijfhonderd frank |
briefje van vijfhonderd:
ps. invuller heeft hierbij geen fonetische notering gegeven!
een briefke van 500 (L314p Overpelt)
|
500 franc, een biljet van ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21639 |
biljet van vijftig frank |
briefje van vijftig:
ps. invuller heeft hierbij geen fonetische notering gegeven!
een briefke van 50 (L314p Overpelt)
|
50 franc, een biljet van ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
34086 |
billen |
broek:
brōk (L314p Overpelt),
kont:
kǫnt (L314p Overpelt)
|
Het achterwerk van de koe. [N 3A, 112]
I-11
|
29408 |
binder |
aflegger:
āflęgǝr (L314p Overpelt),
opbinder:
op˱benǝr (L314p Overpelt)
|
Degene die achter de maaier of aflegger aankomt en die de door hem gemaakte geleggen tot schoven bindt. Vergelijk ook het lemma ''aflegger'' (4.4.4). Soms is door de zegsman de opgave van de mannelijke vorm aangevuld met de aanduiding van de vaak voorkomende vrouwelijke vorm; waar deze afleiding onregelmatig is, is deze hier ook aangegeven. [N 15, 15c en 26; monogr.]
I-4
|
34306 |
binnenbeer |
binnenbeer:
benǝbiǝr (L314p Overpelt),
benǝbīǝr (L314p Overpelt)
|
Mannelijk varken dat door geslachtelijke afwijking niet als zodanig herkenbaar is. Men noemt een varken een binnenbeer, als het slecht gesneden is of als men het moeilijk kan castreren. Doorgaans is het een mannelijk varken waarbij de teelballen niet zijn ingedaald. [N 19, 10; JG 1a, 1b, 1d; L 37, 49e; monogr.; N 76, 10 add.]
I-12
|
33347 |
binnendeur tussen woonhuis en stal |
voerikdeur:
vurek˱dø̄r (L314p Overpelt)
|
De deur die vanuit het woonhuis toegang geeft tot de aangrenzende stal(len). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [N 5A, 32b]
I-6
|
22689 |
bioscoop |
cinema:
cinema: België.
sinəma (L314p Overpelt)
|
Film - cinema - bioscoop: naar de film gaan.
III-3-2
|
33936 |
bit |
gebit:
gǝbē.t (L314p Overpelt),
mondstuk:
mōntstøk (L314p Overpelt)
|
IJzeren mondstuk aan het hoofdstel dat men een paard in de mond, boven de onderkaak legt, en waaraan de teugels bevestigd zijn. De meeste bitten bestaan uit een rechte stang, sommige hebben een beugel in het midden om te voorkomen dat het paard zijn tong op de stang legt. Voor enkele plaatsen (L 270, Q 75, 94, 169, 174 en179) wordt gemeld dat de opgegeven term ook ter aanduiding van het wolfsgebit gebruikt wordt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 19, 38b, 41; L 35, 45b; monogr.]
I-10
|