e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Overpelt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sijs sijs: sɛi̯.s (Overpelt), sijsje: sijsken (Overpelt) sijs [Willems (1885)] || sijs (12 groenig, maar man heeft zwart petje en sikje; alleen trek- en wintervogel, dan in dichte danszwermen, meest bij elzen; zeer geliefde kooivogel [N 09 (1961)] III-4-1
sikkel sichel: sexǝl (Overpelt), sikkel: sekǝl (Overpelt), zichel: zexǝl (Overpelt), zixǝl (Overpelt) Werktuig in de vorm van een halve cirkel met een korte steel dat gebruikt wordt om gras en soms ook wel graan te maaien. In Noord Ned. Limburg is herhaaldelijk opgemerkt: "zelden in handen van boeren ... het is een typisch vrouwengereedschap" (L 270). [N 11, 88; N 18, 79; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 28 en 28a; A 14, 7 en 11; A 23, 16.2; L 20, 28; L 42, 46; L 45, 11; Lu 1, 16.2; NE 2, 1; Wi 51; monogr.; add. uit N Q, 11c] I-5
sinaasappel appelsien: appelsien (Overpelt, ... ), apəlsin (Overpelt) sinaasappel [ZND 40 (1942)] III-2-3
singel buikriem: būkrīm (Overpelt), singel: se.ŋǝl (Overpelt) Riem die het zadel op zijn plaats houdt. Hij is aan de zijkanten van het zadel vastgehecht en wordt onder de buik van het paard door middel van een gesp gesloten. [JG 1a, 1b; N 13, 72; monogr.] I-10
singel voor de paardedeken rugriem: røg˱rīm (Overpelt), singel: seŋǝl (Overpelt) Riem rond de buik van het paard die dient om de paardedeken op zijn plaats te houden. [N 13, 92] I-10
sint-maarten sinte-maarten: sinte marte (Overpelt) Sint-Maarten. [ZND 38 (1942)] III-3-2
sint-maartensvuur sint-maartensvuur: st martensvuur (Overpelt, ... ), st. maartensvuur (Overpelt, ... ) Welk jaarvuur kent (kende) men bij u (b.v. Vasten-, Paas-, of St.-Maartensvuur)? [ZND 17 (1935)] III-3-2, III-3-3
sint-pieter te rome sint-pieter: sint-pitər (Overpelt), sinte-pieter: sinte pieter (Overpelt) Sint-Pieter. [ZND 40 (1942)] III-3-3
sintel amert: ommerten (Overpelt), krauwsel: krouwsəl (Overpelt), sintel: sintelen (Overpelt), sintəls (Overpelt), zintələ (Overpelt, ... ), steen: sti:nən (Overpelt) Hoe heet het overblijfsel van verbrande kolen dat nog eens kan branden ? [ZND 42 (1943)] || Hoe heten de aaneengeklonterde stukken as die in de kachel overblijven ? [ZND 42 (1943)] III-2-1
sjacheraar sjachelaar: ps. omgespeld volgens IPA.  šaxəlēͅr (Overpelt) sjacheraar: Iemand die zich aan minderwaardige handel bezondigt [sjatser, sjacheléér? enz.] [N 21 (1963)] III-3-1