17590 |
snuit |
snuit:
snūt (L314p Overpelt, ...
L314p Overpelt),
snū.t (L314p Overpelt),
snūit (L314p Overpelt)
|
[N 19, 25; N 76, 11; L 7, 8; JG 1a]gezicht, gelaat: spotbenamingen [N 10 (1961)] || neus: spotbenamingen [snoet, snotkoker, fok, fokker, kokker, domphoren, gevel, foemp] [N 10 (1961)] || Zie afbeelding 2.6. [JG 1a, 1b]
I-12, I-9, III-1-1
|
17841 |
snurken |
snurken:
snørkən (L314p Overpelt),
snøͅrəkə (L314p Overpelt)
|
snurken [snorke, ronke] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
20664 |
soep |
soep:
Syst. Frings
sup (L314p Overpelt, ...
L314p Overpelt)
|
Soep, heel in het algemeen [N 16 (1962)]
III-2-3
|
19513 |
soepketel, waterketel |
marmiet:
marmīt (L314p Overpelt)
|
berremiet/ marmiet, in de betekenis van koperen waterketel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19521 |
soepterrine |
soepterrine:
sōͅptrin (L314p Overpelt)
|
soepterrine [N 20 (zj)]
III-2-1
|
18196 |
sok |
sok:
zok (L314p Overpelt)
|
Sok, een paar sokken. Bedoeld wordt de korte kous, tot halverwege het been door mannen en door kinderen gedragen (fr. chausette) [ZND 48 (1954)]
III-1-3
|
21287 |
soldaat |
soldaat:
səldô.t (L314p Overpelt)
|
soldaat [RND]
III-3-1
|
21289 |
soldaten |
soldaten:
səldô.tə (L314p Overpelt)
|
soldaten [RND]
III-3-1
|
34118 |
soortige koe |
goed soort:
gut sōrt (L314p Overpelt),
soortige:
sōrtegǝ (L314p Overpelt)
|
Koe die harmonisch van bouw is. [N 3A, 140]
I-11
|
33224 |
sorteermachine |
trieermolen:
trei̯ērmø̄lǝ (L314p Overpelt)
|
Het toestel bestaande uit enkele schuddende zeven met gaten van verschillende afmetingen waar de aardappelen overheen worden geleid en naar grootte gesorteerd. [N 12, 32]
I-5
|