17818 |
springen |
springen:
springen (L314p Overpelt, ...
L314p Overpelt)
|
springen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
34055 |
springstier |
dekstier:
dɛkstīr (L314p Overpelt)
|
[JG 1a, 1b; add. uit N 3A, 15]
I-11
|
24382 |
sprinkhaan |
sprinkhaan:
sprinkhāōn (L314p Overpelt)
|
sprinkhaan [Willems (1885)]
III-4-2
|
17591 |
sproeten |
sproeten:
sprutn (L314p Overpelt),
sprūtə (L314p Overpelt)
|
sproet, sproeten [sproewtels] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
21545 |
sprookje |
sprookje:
sprokjə (L314p Overpelt),
vertelseltje:
vertèlselke (L314p Overpelt),
vərtelsəlkə (L314p Overpelt, ...
L314p Overpelt)
|
hoe heet een kindervertelsel ? kent ge nog een woord sage ? (uitspraak) [ZND 42 (1943)]
III-3-1
|
33266 |
spurrieschoof |
geleg:
gǝlęx (L314p Overpelt),
hoopje:
hø̜pkǝ (L314p Overpelt),
huikje:
hui̯kskǝ (L314p Overpelt)
|
Pas gemaaide en gebonden spurrieschoof. In L 164, 266, 270, 289*, 289b, 290, 291, 320, 325 en 387 wordt opgemerkt dat spurrie niet werd gebonden, maar op staken gezet. De zegsman uit L 320 is uitvoerig: "De spurrie werd vroeger gedroogd aan stokken met de lengte van bonestaken, echter dikker. Onder om deze ¯spörriestaek¯ werd eerst een strowis strak vastgebonden, tegen het afzakken van de spurrie. De te drogen spurrie werd vervolgens in lange losse rollen gewikkeld en om de staken gedraaid. In latere tijd -na de tijd dat de spurrie op spörriestaek werd gedroogd- had men een andere methode: gewone bonenstaken werden schuin en dicht naast elkaar tegen een muur of meestal tegen een tuinheg (betere droging) gezet. Hier werd de spurrie los opgestapeld. Deze noemde men ɛhalleɛ. [N 15, 18f]
I-5
|
20125 |
staart |
staart:
start (L314p Overpelt, ...
L314p Overpelt),
stɛ:rt (L314p Overpelt)
|
staart [ZND 07 (1924)] || Zie afbeelding 2. [JG 1a, 1b, 2c; monogr.] || Zie afbeelding 2.37. [JG 1a, 1b; RND 60]
I-12, I-9, III-4-2
|
34225 |
staartkoord |
staartklem:
startklɛm (L314p Overpelt),
staartlijn:
(mv)
startlɛi̯nǝn (L314p Overpelt)
|
Koord waarmee men op stal de staart van de koe vastbindt. [N 3A, 14g]
I-11
|
34087 |
staartkwast |
kwast:
kwāst (L314p Overpelt),
vlosje:
flǫskǝ (L314p Overpelt)
|
Kwastig uiteinde van de staart. [N 3A, 114]
I-11
|
24250 |
staartmees |
staartmees:
stertmees (L314p Overpelt),
staartmeesje:
staartmeeske (L314p Overpelt)
|
staartmees
III-4-1
|