34289 |
tuieren |
tuieren:
tȳrǝ (L314p Overpelt),
tȳrǝn (L314p Overpelt),
tȳǝrǝn (L314p Overpelt)
|
Een koe of geit laten grazen aan een touw dat met een paal in de grond bevestigd is. Men doet dit om het af te grazen stuk grasland te beperken. [N 3A, 14h; N 14, 71; L 27, 5; A 17, 20; JG 1c, 2c; Vld.; monogr.]
I-11
|
34296 |
tuierhamer |
houteren hamer:
hǫu̯tǝrǝn hāmǝr (L314p Overpelt),
klophamer:
klǫphāmǝr (L314p Overpelt)
|
De zware, houten hamer waarmee men de tuierpaal in de grond drijft. [N 14, 73b en 74; N 3A, 14h; A 17, 20; monogr.; add. uit N 14, 71; S 15]
I-11
|
34293 |
tuierpaal |
schuurpaal:
sxȳrpǭl (L314p Overpelt),
tuier:
tyi̯ǝr (L314p Overpelt),
tȳr (L314p Overpelt),
tȳǝr (L314p Overpelt),
tuierpaal:
ty.rpǭǝl (L314p Overpelt),
weipaal:
węi̯pǭl (L314p Overpelt)
|
De tuierpaal is een houten of ijzeren paal die men met de tuierhamer in de grond slaat en waaraan de koe of geit wordt vastgebonden. [N 14, 72 en 73a; N 3A, 14h; JG 1c, 2c; L 40, 21a; L B2, 286; A 17, 20; monogr. add. uit N 14, 71]
I-11
|
34291 |
tuierplaats |
tuier:
tȳr (L314p Overpelt)
|
Cirkelvormig stuk weiland dat een getuierde koe of geit kan afgrazen. [N 14, 72; monogr.]
I-11
|
34292 |
tuiertuig |
tuier:
tyi̯ǝr (L314p Overpelt),
tȳr (L314p Overpelt)
|
Het tuiergereedschap in het algemeen. [N 3A, 14h]
I-11
|
19772 |
tuin |
hof:
hōf (L314p Overpelt)
|
hof [ZND 04 (1924)]
III-2-1
|
30191 |
tuinen |
herplekken:
hɛrplɛkǝ (L314p Overpelt)
|
Vlecht- en pleisterwerk herstellen of vernieuwen. Het lemma bevat algemene benamingen voor het herstelwerk aan vakwerk, maar ook termen die specifiek het repareren van het pleisterwerk ('bijplekken', 'bijklenen', 'plaasteren', etc.) of het aanbrengen van nieuw vlechtwerk ('hervitsen', 'opnieuw vitsen', etc.) aanduiden. Het woordtype 'tuinen' is ook in L 332, Q 28 en Q 98 bekend. Het wordt daar echter uitsluitend gebruikt voor het dichten van hagen of het afrasteren van weilanden. [N 4A, 53i]
II-9
|
19749 |
tuinhuisje |
zomerhuisje:
zomərhøͅi̯skə (L314p Overpelt)
|
zomerhuisje (in de tuin) [ZND B1 (1940sq)]
III-2-1
|
33542 |
tuinkervel |
kelver:
kelver (L314p Overpelt),
keͅləvər (L314p Overpelt),
kervel:
kervel (L314p Overpelt)
|
[Goossens 1b (1960)]kervel [ZND 01 (1922)]
I-7
|
33615 |
tuinman, boomkweker |
boomkweker:
JK Begrip te splitsen? veel samenstellingen met boom- uit RND zijn geconstrueerd; de andere hebben de ruimere betekenis van tuinman.
buəmkwekər (L314p Overpelt)
|
[RND 08]
I-7
|