id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
33363 | vaste voer- en drinkbak | koebak: kubak (Overpelt), voerbak: vurbak (Overpelt) | De opgemetselde bak of goot, soms in vakken verdeeld, die vóór de koeien langs loopt, waaruit de koeien eten en drinken. De hoogte van de bak verschilt van plaats tot plaats. Het water wordt het laatst in de bak gedaan. De bak is dan meteen schoon. Zie ook het vorige lemma "voer- en drinkgoot" (2.2.14). Zie ook afbeelding 10 bij het lemma "koeienstand" (2.2.23). [N 5A, 37b; N 4, 76; N 5, 96; L 1, a-m; L A1, 174; S 19; Wi 4; monogr.; add. uit N 5A, 37a; A 10, 10] I-6 |
22648 | vastenavond | vastenavond: vastenaoved (Overpelt), vastenaovond (Overpelt), vastənoͅ.vənt (Overpelt), vàstənoͅvənt (Overpelt) | t Is Vastenavond. [ZND 08 (1925)] || vastenavond [RND] || Vastenavond (uitspraak). [ZND B2 (1940sq)] || Vastenavond. [Willems (1885)] III-3-2 |
26650 | vat | vat: vǭ.ǝt (Overpelt) | Graanmaat. Naar gelang de streek kan de inhoud van een vat verschillen. Voor zover door de invullers opgegeven, is achter het plaatscodenummer tussen ronde haken het aantal kiloɛs vermeld.' [JG 1b; JG 1c; JG 2c; Jan 141; Coe 263; Grof 288; monogr.] II-3 |
32342 | vat, ton | vat: vāǝt (Overpelt) | Een vat of ton is uit houten duigen en twee bodems samengesteld en wordt met behulp van houten of metalen banden bijeen gehouden. Het middendeel ervan, de buik, heeft de grootste omvang. Vanuit het midden loopt het vat naar het boven- en ondereinde smaller toe. [N E, L; L 21, 40; monogr.] II-12 |
21284 | vechten | vechten: faextə (Overpelt) | Hij deed geheel de wereld vechten. [RND] III-3-1 |
34466 | vechthaan | vechthaan: vɛ.xthōǝn (Overpelt) | Haan in de regel van een bijzonder ras, die afgericht wordt voor hanengevechten. Hanengevechten zijn een Haspengouwse specialiteit. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.] I-12 |
34266 | vee | beesten: bīǝstǝ (Overpelt), vee: viǝ (Overpelt) | Alle huisdieren samen: paarden, runderen en kleinvee. Vergelijk het lemma ''veestapel'' (13.12) in deze aflevering. [A 11, 4; JG 1a; RND 4, 31; RND 7, 31; RND 8, 31; RND 10, 31; Wi 52; N C, add.; Vld.; monogr.] I-11 |
34270 | veearts | veeart: viart (Overpelt) | [JG 1a, 1b; Vld.; monogr.] I-11 |
20503 | veel drinken | zuipen: zoepen (Overpelt) | zuipen (overmatig drinken) [ZND 08 (1925)] III-2-3 |
24262 | veer | pluim: ploem (Overpelt), veer: vaĕr (Overpelt) | veer, veder [Willems (1885)] III-4-1 |