25200 |
vriezenx |
bakken:
bakə (L314p Overpelt),
vriezen:
vrīzə (L314p Overpelt)
|
vriezen [bieberen, bikken] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
20276 |
vroedvrouw |
vroedvrouw:
vroedvrouw (L314p Overpelt),
wijsvrouw:
wijsvrouw (L314p Overpelt),
wisvrouw (L314p Overpelt),
wɛjsvroͅw (L314p Overpelt)
|
vroedvrouw [ZND 08 (1925)], [ZND B1 (1940sq)]
III-2-2
|
23276 |
vroegmis |
eerste mis:
dörstə mɛs (L314p Overpelt),
vroegmis:
vrøxmis (L314p Overpelt)
|
Hoe heet de vroegste mis op zondag? [ZND 38 (1942)] || vroegmis [RND]
III-3-3
|
21276 |
vrouw |
vrouw:
vro.uw (L314p Overpelt, ...
L314p Overpelt),
vrouw (L314p Overpelt)
|
vrouw [RND], [RND], [ZND 04 (1924)]
III-3-1
|
34450 |
vrouwelijk jong van de geit |
geitje:
gęi̯tjǝ (L314p Overpelt)
|
[N 19, 71c; N 19, 71a; N 77, 77; N 77, 75; Vld.; A 9, 21; N C, Q 111 add.]
I-12
|
34059 |
vrouwelijk kalf |
vaarskalf:
vɛ̄rs[kalf] (L314p Overpelt),
vaarzenkalf:
vɛi̯r˲zǝ[kalf] (L314p Overpelt)
|
[N 3A, 20; N C, 7b; JG 1a, 1b; A 9, 17b; Gwn V, 5b; monogr.]
I-11
|
34062 |
vrouwelijk kalf dat van tanden begint te wisselen |
vaars:
vɛi̯rs (L314p Overpelt)
|
Het gaat hier om een kalf dat ongeveer één jaar oud is. [N 3A, 22]
I-11
|
34477 |
vrouwelijk kuiken |
hennetje:
henǝkǝ (L314p Overpelt)
|
[N 19, 41a; monogr.]
I-12
|
34396 |
vrouwelijk lam |
germ:
gɛrǝm (L314p Overpelt),
germpje:
gɛrmkǝ (L314p Overpelt)
|
[L 34, 34; L 20, 22c; A 4, 22c; A 2, 45; R 3, 36; N 70, 3; N 19, Q 111 add.; AGV m 3; monogr.]
I-12
|
34390 |
vrouwelijk schaap in het algemeen |
germ:
gɛrǝm (L314p Overpelt),
ooi:
ōi̯ (L314p Overpelt),
schaap:
sxǭp (L314p Overpelt)
|
De benamingen voor "vrouwelijk schaap" beantwoorden vooral aan de drie woordtypen ooi/ooitje, germ/germpje en het algemene woord schaap. Ten aanzien van het woordtype germ kan men opmerken dat het woord in nogal wat plaatsen kan duiden op het vrouwelijk schaap dat nog niet gelamd heeft. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; R 3, 35; A 4, 22b; AGV, m3; L 1a-m; L 5, 30a; L 29, 32; L 20, 22b; L B2, 318; monogr.; S 23, Q 113 add.]
I-12
|