20517 |
bokking |
bokking:
bøͅkeͅŋ (L314p Overpelt, ...
L314p Overpelt)
|
bokking (gerookte haring) [ZND B2 (1940sq)]
III-2-3
|
17605 |
bolle wangen |
dikke wangen:
dekə waŋə (L314p Overpelt),
ronde wangen:
ron waŋə (L314p Overpelt)
|
wang: bolle wangen [toetwange, zwabberkaken, volle maan] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18296 |
bont als apart kledingstuk |
pels:
peils (L314p Overpelt),
pəls (L314p Overpelt),
ən pɛls (L314p Overpelt)
|
pels (door dames om de hals gedragen) [ZND 40 (1942)]
III-1-3
|
17877 |
bont en blauw slaan |
bont en blauw slaan:
bunt ɛn blāu gəslāgə (L314p Overpelt),
paars en blauw slaan:
paars en blauw gesloagen (L314p Overpelt),
pèrs en blauw (L314p Overpelt),
pɛirs ən blauw gəslagən (L314p Overpelt)
|
bont en blauw geslagen [RND] || ze hebben hem paars en blauw geslagen (de echte dialectische uitdrukking opgeven) [ZND 40 (1942)]
III-1-2
|
34038 |
bonte koe met zwarte kop |
zwartkop:
zwartkǫp (L314p Overpelt)
|
[N 3A, 128]
I-11
|
24124 |
bonte kraai |
zaadkraai:
zaadkraei (L314p Overpelt)
|
kraai, bonte —
III-4-1
|
24125 |
bonte specht, specht |
gewone bonte specht:
gewone bonte specht (L314p Overpelt),
grote bonte:
groete bonte (L314p Overpelt)
|
specht, bonte —
III-4-1
|
22552 |
boog |
boog:
bo.ch (L314p Overpelt),
boog (L314p Overpelt),
ene boohch (L314p Overpelt),
strek:
strik (L314p Overpelt)
|
boog [GTRP (1980-1995)], [RND] || Boog. [Willems (1885)] || Gebogen holronde overdekking van een muuropening. Bogen worden vooral toegepast bij overspanningen die groter zijn dan 1 meter of bij zware belasting. Zie ook afb. 52. Met het woordtype 'segmentboog' wordt een boog in de vorm van een cirkelsegment aangeduid. De woordtypen 'strekboog', 'strek' en 'scheitrechte boog' worden gebruikt voor een boog met een horizontale welflijn. In L 290 en L 291 werd een halfronde boog zonder ramen vaak als ontluchting in de gevels van schuren of stallen aangebracht. Men noemde dit: 'een halve maan' ('ǝn halǝf mǭn'). In Q 121 werd in het midden van de boog dikwijls een ornament of kijlvormige gevelsteen geplaatst. Zie ook het lemma 'Sluitsteen'. [N 32, 16a; N 32, 17a; N 4A, 40a; monogr.]
II-9, III-3-2
|
24472 |
boom (alg.) |
boom:
buəm (L314p Overpelt)
|
boom [RND]
III-4-3
|
33511 |
boomgaard |
bogaard:
boogert (L314p Overpelt),
bōgərt (L314p Overpelt)
|
boomgaard [ZND 22 (1936)]
I-7
|