20937 |
zijde spek |
lid:
lē.t (L314p Overpelt)
|
zijde spek [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
34580 |
zijladder |
karleren:
kɛrliǝrǝ (L314p Overpelt),
leren:
liǝrǝn (L314p Overpelt)
|
Ladderachtige zijkant van de hooikar. De zijladder bestaat uit een aantal sporten, die twee ladderbomen verbinden. Een gedeelte van dit materiaal werd al behandeld in wld I.3, maar wordt hier volledigheidshalve herhaald en aangevuld. [N 17, 12a + 30b + 40 + 46b + add; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; A 26, 2a; Lu 4, 2a; monogr.]
I-13
|
32947 |
zijladders van de oude kar |
karleren:
kɛrliǝrǝ (L314p Overpelt)
|
De open ladderachtige constructies aan de zijkanten van de oude hooikar. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 16, de foto''s a en b. Het lemma bevat alleen meervouden. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel øhooiŋ zie het lemma ''hooi''.' [N 17, 12a en 30b; A 26, 2a; Lu 4, 2a]
I-3
|
27824 |
zijwand |
karplank:
kɛrpla.ŋk (L314p Overpelt),
karplanken:
kɛ̄rplɛŋk (L314p Overpelt),
schot:
(mv)
sxøtǝn (L314p Overpelt),
sponnen:
sponǝ (L314p Overpelt),
zijplanken:
zęi̯plɛŋk (L314p Overpelt)
|
Elk van de zijkanten van een kar, wagen of kruiwagenbak. Herhaaldelijk worden in het materiaal speciaal de zijkanten van een hoogkar vermeld, die afgenomen kunnen worden. De zijwanden van de slagkar, die samen met de voorwand een vast geheel vormen, krijgen vaak geen aparte naam. De zijplanken zijn horizontale planken die tegen verticale rongen staan en waarop verhoogsels gezet kunnen worden. De woordtypes kist, mouw, komp en korf, die thans "elk van de twee zijwanden" betekenen, zijn oorspronkelijk termen voor de kar- of wagenbak als geheel. De benamingen voor dit geheel worden behandeld in het lemma bak. De meer specifieke benamingen voor de zijwanden van de kruiwagen worden onder het betreffende lemma behandeld. [N 17, 30a + 40 + 46a + add; N G, 53c + 60 a-b; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2a; JG 2b; JG 2c; A 26, 2b; Lu 4, 2b; monogr.]
I-13
|
26006 |
zijwanden |
kruiwagenplanken:
kruwā.gǝplɛ.ŋk (L314p Overpelt)
|
Zijkanten van de platte kruiwagen. De meer algemene benamingen zijn terug te vinden onder het lemma zijwand. Het woordtype ruls staat voor een bijzondere soort zijkant, die niet uit planken bestaat, maar uit latjes en die voornamelijk dient voor het vervoer van takken, bladeren en dergelijke. Zie ook het lemma rulskar. [N 18, 98a + add; N G, 53c; JG 2b; monogr.]
I-13
|
22771 |
zingen |
zingen:
zinge (L314p Overpelt, ...
L314p Overpelt),
zingen (L314p Overpelt)
|
III. zingen; hij zong; gezongen. [ZND 25 (1937)] || Zingen. [Willems (1885)]
III-3-2
|
31189 |
zinkbewerker |
zinkbewerker:
ze.ŋk˱bǝwɛrkɛr (L314p Overpelt
[(bewerkt zink en blik)]
),
zinkwerker:
zēŋkwɛrkǝr (L314p Overpelt)
|
Ambachtsman die zink en blik verwerkt, dakgoten herstelt, etc. Een aantal opgaven kunnen mogelijk meer algemeen van toepassing zijn op een loodgieter. [N 64, 161b; L 34, 17a-b; monogr.; div.]
II-11
|
19680 |
zitbank |
bank:
baŋk (L314p Overpelt, ...
L314p Overpelt),
baəŋk (L314p Overpelt),
bāŋk (L314p Overpelt)
|
bank [ZND A1 (1940sq)], [ZND A2 (1940sq)] || op het eind van de bank [ZND 34 (1940)]
III-2-1
|
34083 |
zitbeenderen |
zitbeenderen:
zetbīndǝrǝ (L314p Overpelt)
|
Onderdeel van het beenderenstelsel aan het achtereinde van de rug. [N 3A, 110c]
I-11
|
17827 |
zitten |
zitten:
zitən (L314p Overpelt)
|
zitten [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|