e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Overpelt

Overzicht

Gevonden: 3105
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zwarte kraai, kraai kraai: kraêi (Overpelt), krej (Overpelt), krēͅi̯ (Overpelt), geen fon.doc.  kraai (Overpelt), zwarte kraai: zwarte krei (Overpelt) kraai [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)] || kraai, zwarte en bonte ~ (47 als roek [076] zonder kale plek; veren niet zo slordig en met groenige glans; broedt eenzaam in bos; roep [korrr] [N 09 (1961)] || kraai, zwarte — III-4-1
zwarte nachtschade nachtschaal: naxtsxǭǝl (Overpelt) Solanum nigrum L. subsp. nigrum. Zeer algemeen voorkomend onkruid op bouwland, in moestuinen en open bermen met witte stervormige bloempjes en giftige zaden in de vorm van zwarte (rijpe) of groene tot gele (onrijpe) bessen of bolletjes. Het bloeit van juni tot de herfst. De lengte varieert van 5 tot 60 cm. Het type wiemelen is een variant van ɛwiemerenɛ, uit ɛwijn-berenɛ, "aalbessen". Bij tinkruid wordt opgemerkt: "men schuurt er tin mee". [JG 1a, 1b, 2c; A 43, 10; A 60A, 69; monogr.] I-5
zwarte roodstaart steenkapper: stienkapər (Overpelt), zwart roodstaartje: zwart roedsteirtje (Overpelt) zwarte roodstaart || zwarte roodstaart (14 rood trilstaartje, man is van voren roetzwart en heeft wittige vleugelvlek; echte gebouwenvogel; broedt daar binnenin; roep driftig [wiet, wiet, tk, tk]; zang hoog vanaf gebouw [bi-bi-kchchchch...bu-bi-bi] [N 09 (1961)] III-4-1
zwartkop gewone zwartkop: gewone zwartkop (Overpelt) zwartkop III-4-1
zwavelkaart solferkaart: sǫ.lǝfǝrkǭ.rt (Overpelt) Een brandende zwavellap of kaart gesopt in zwavel die in een kuil onder de korf wordt geplaatst. Door de opstijgende zwaveldampen wordt het bijenvolk gedood. [N 63, 78b; JG 1a+1b; monogr.] II-6
zwavelstok solferstekje: soͅlfərsteͅkskə (Overpelt) zwavelstokken, de vroegere lucifers (zwevelstok, -stek, sollefert, solverstekske) [N 20 (zj)] III-2-1
zwavelx zwavel: zwavel‧ (Overpelt) zwavel [ZND 08 (1925)] III-4-4
zweep gesel: gīsǝl (Overpelt), zweep: zwiǝp (Overpelt) Voorwerp om het paard aan te drijven, bestaande uit een steel (cf. lemma Steel) en een snoer (cf. lemma Snoer). [JG 1a, 1b, 2b, 2c; L 8, 141; L 14, 31; L B2, 244; N 13, 94; S 47; Wi 5, 10; monogr.] I-10
zweer zweren: zwē̜rǝn (Overpelt) [N 8, 90b en 90t] I-9
zweet zweet: t swiət (Overpelt), zwiət (Overpelt), ət swīət (Overpelt) zweet [N 10 (1961)] III-1-2