33752 |
breukhengst |
gebroken hengst:
gǝbrōkǝn hęŋst (L314p Overpelt)
|
Een hengst waarbij door het castreren een darmuitstulping optreedt. [N 8, 61c]
I-9
|
21250 |
brief |
brief:
brif (L314p Overpelt)
|
brief [RND]
III-3-1
|
33840 |
briesen |
pruisen:
prū.sǝn (L314p Overpelt)
|
Proestend, snuivend of blazend geluid met neus en lippen maken. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 22, 21; N 8, 66 en 67; S 5]
I-9
|
34499 |
broeden, op eieren zitten |
broeden:
bryi̯ǝ (L314p Overpelt),
bryi̯ǝn (L314p Overpelt),
bryǝn (L314p Overpelt),
brūi̯ǝ (L314p Overpelt)
|
[N 19, 45; N 19, 44d; Vld.; S 5; L 1a-m; L 22, 22; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
34504 |
broedende kip op eieren |
brok:
brok (L314p Overpelt),
klok:
klǫk (L314p Overpelt)
|
[N 19, 43a; JG 1a, 1b, 2c; L 14, 21; A 6, 1c; S 5; L B2, 320; monogr.]
I-12
|
34506 |
broedhen |
broedhen:
brȳhen (L314p Overpelt)
|
Kip die voortdurend neigingen vertoont om te broeden. [N 19, 59; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|
34505 |
broedse kip die men niet wil laten broeden |
broed:
brui̯ (L314p Overpelt)
|
[N 19, 43b]
I-12
|
18744 |
broek |
achterlap:
a.xtǝrlap (L314p Overpelt),
boks:
boks (L314p Overpelt),
kontriem:
kōntrīm (L314p Overpelt)
|
De horizontale riem van het achterhaam die om de billen van het paard loopt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 75; monogr.]
I-10
|
18197 |
broek: algemeen |
boks:
boks (L314p Overpelt),
bōks (L314p Overpelt),
broek:
broek (L314p Overpelt)
|
broek [ZND 22 (1936)] || broek (kledingstuk voor mannen) [ZND 16 (1934)]
III-1-3
|
33985 |
broekkettingen |
kettinkjes:
(enk)
kęteŋskǝ (L314p Overpelt),
kettinkjes van de achterhaam:
(enk)
kęteŋskǝ van dǝn axtǝrhām (L314p Overpelt)
|
Kettingen waarmee de broek van het achterhaam aan de berries is vastgemaakt. [N 13, 79]
I-10
|