e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Overpelt

Overzicht

Gevonden: 3105
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
breukhengst gebroken hengst: gǝbrōkǝn hęŋst (Overpelt) Een hengst waarbij door het castreren een darmuitstulping optreedt. [N 8, 61c] I-9
brief brief: brif (Overpelt) brief [RND] III-3-1
briesen pruisen: prū.sǝn (Overpelt) Proestend, snuivend of blazend geluid met neus en lippen maken. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 22, 21; N 8, 66 en 67; S 5] I-9
broeden, op eieren zitten broeden: bryi̯ǝ (Overpelt), bryi̯ǝn (Overpelt), bryǝn (Overpelt), brūi̯ǝ (Overpelt) [N 19, 45; N 19, 44d; Vld.; S 5; L 1a-m; L 22, 22; JG 1a, 1b; monogr.] I-12
broedende kip op eieren brok: brok (Overpelt), klok: klǫk (Overpelt) [N 19, 43a; JG 1a, 1b, 2c; L 14, 21; A 6, 1c; S 5; L B2, 320; monogr.] I-12
broedhen broedhen: brȳhen (Overpelt) Kip die voortdurend neigingen vertoont om te broeden. [N 19, 59; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.] I-12
broedse kip die men niet wil laten broeden broed: brui̯ (Overpelt) [N 19, 43b] I-12
broek achterlap: a.xtǝrlap (Overpelt), boks: boks (Overpelt), kontriem: kōntrīm (Overpelt) De horizontale riem van het achterhaam die om de billen van het paard loopt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 75; monogr.] I-10
broek: algemeen boks: boks (Overpelt), bōks (Overpelt), broek: broek (Overpelt) broek [ZND 22 (1936)] || broek (kledingstuk voor mannen) [ZND 16 (1934)] III-1-3
broekkettingen kettinkjes: (enk)  kęteŋskǝ (Overpelt), kettinkjes van de achterhaam: (enk)  kęteŋskǝ van dǝn axtǝrhām (Overpelt) Kettingen waarmee de broek van het achterhaam aan de berries is vastgemaakt. [N 13, 79] I-10