33879 |
geboorteomhulsel van een veulen |
net:
nɛt (L314p Overpelt),
vlies:
vlis (L314p Overpelt)
|
Het vruchtvlies dat na de geboorte van het veulen afkomt. Als de merrie het veulen alleen ter wereld brengt, stikt het veulen meestal in de zak, die zo sterk is, dat hij met behulp van een mes of scherp voorwerp geopend moet worden. [N 8, 54, 55 en 56]
I-9
|
19725 |
gebouw |
ferme huizing:
fɛrm hy(3)̄zeŋ (L314p Overpelt, ...
L314p Overpelt)
|
een nieuw gebouw [ZND 35 (1941)] || gebouw [ZND 12 (1926)]
III-2-1
|
18144 |
gebrekkig |
gebrekkig:
e gebrekkig miensch (L314p Overpelt),
ne gebrieëkige miens (L314p Overpelt)
|
een gebrekkig mens [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
18145 |
gebrekkig persoon |
gebrekkige mens:
e gebrekkig miensch (L314p Overpelt),
ne gebrieëkige miens (L314p Overpelt)
|
een gebrekkig mens [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
22436 |
gebruik |
gebruik:
uu of oe?
gebruuk (L314p Overpelt, ...
L314p Overpelt),
gewente:
gewente (L314p Overpelt),
gewoonte:
o zoals in motief
gewonte (L314p Overpelt)
|
Dat is maar een gewoonte. [ZND 35 (1941)] || Dat is zo het gebruik (de woonte, enz.). [ZND 23 (1937)]
III-3-2
|
17545 |
gedrongen persoon |
korte dikke, een -:
teznə koͅrtən dekə (L314p Overpelt),
potstoof:
t es ən poͅtstōf (L314p Overpelt)
|
gedrongen, een gedrongen postuur hebben [N 10 (1961)]
III-1-1
|
19046 |
geduld |
geduld:
het toch e bitske gedeuld (L314p Overpelt)
|
Heb toch wat geduld! [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
18916 |
gedwee |
gedwee:
ook materiaal znd 23, 69; znd 35, 49
gedwieë (L314p Overpelt)
|
gedwee [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
24150 |
geelgors |
gele schrijver:
gele schrijver (gew.uitspr.) (L314p Overpelt)
|
geelgors
III-4-1
|
18098 |
geelzucht |
geel verf:
geilverf (L314p Overpelt)
|
de geelzucht (ziekte waarbij de huid en ook het wit van de ogen geel wordt) [ZND 35 (1941)]
III-1-2
|