e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Overpelt

Overzicht

Gevonden: 3105
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
geit geit: gęi̯.t (Overpelt), gęi̯t (Overpelt), geitje: gęi̯tjǝ (Overpelt) Geit in het algemeen. Ten aanzien van germ merken enkele informanten (L 292 (Heythuysen), Q 99 (Meerssen), 111* (Ransdaal)) op dat hiermee een vrouwelijke geit wordt bedoeld. Zie afbeelding 7. [N 77, 74; L 14, 32; A 9, 20; JG 1a, 1b; Wi 7; NE I, 16; AGV, m3; Gwn 5, 13; Vld.; monogr.; S, Q 105 add.; S 10, add.] I-12
geitenmelksepap geitenpap: Syst. Frings  gɛi̯təpap (Overpelt) Pap van geitemelk (mienekespap?) [N 16 (1962)] III-2-3
geitestal geitestal: gęi̯te[stal] (Overpelt) De ruimte in de stal waar de geiten zich bevinden. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [L 38, 29; A 10, 9g; monogr.] I-6
geknotte wilg tronk: tronk (Overpelt, ... ) knotwilg [ZND 36 (1941)] || knotwilg (de boom, vooral een wilg, waarvan de takken afgehakt werden en waarop dan dunne twijgen uitschieten. Ze staan vooral langs sloten) [ZND 36 (1941)] III-4-3
gekraagde roodstaart steenkapper: stienkapər (Overpelt), stiënkapper (Overpelt), steenpikker: stienpikker (Overpelt) gekraagde roodstaart || gekraagde roodstaart (14 rood trilstaartje; man heeft zwart gezicht en iets rossige buik; zomervogel; algemeen; broedt in boomgaten; roep [uuiet-tak-tak]; zachte, heldere zang begint met [jie-dru-dru] [N 09 (1961)] III-4-1
gekruld haar krullen: kroͅlən (Overpelt), krullenhaar: krollehoar (Overpelt), kroͅləhōr (Overpelt), krullenkop: kroͅləkoͅp (Overpelt) gekruld haar [N 10 (1961)] || hij heeft gekruld haar [ZND 35 (1941)] III-1-1
geld centen: ps. omgespeld volgens IPA.  seͅntə (Overpelt), geld: geͅlt (Overpelt), gə mut g(tm)lt hɛmən øm tə kønən bətoͅlən (Overpelt), gɛld (Overpelt), hir is vōͅdər zən jas ən mūdər hør gəlt, Vadər zən ku ən vōͅdər zən hōͅnt (Overpelt), hɛj is voͅədərəs jas ɛn muwdər hør gɛlt, voͅədərəs kuw, voͅədər zɛnən hond (Overpelt), iek bn mai geld kwīēt (Overpelt), mudər, bɛi wi mūtie gəlt hōͅlən (Overpelt), mūwdər, bɛ wi mutiX gɛ̄ltxoən hoələ (Overpelt), xaelt (Overpelt), ps. omgespeld volgens IPA.  gēͅlt (Overpelt), ping: ps. omgespeld volgens IPA.  peŋ (Overpelt), stoppen: ps. omgespeld volgens IPA.  støͅp (Overpelt) geld [RND], [ZND 14 (1926)], [ZND 44 (1946)] || Geld in het algemeen; hierbij ook graag allerlei uitdrukkingen [geld, sens, poen, swis, oorden enz.] [N 21 (1963)] || Hier is vader zn jas en moeder haar geld; vader zn doe en vader zn hond [ZND 44 (1946)] || Hoe zegt ge in uw dialect: "ge moet geld hebben om kunnen te betalen"of "ge moet geld hebben om te kunnen betalen"? De gehele uitdrukking weergeven. [ZND 36 (1941)] || Ik ben mijn geld kwijt [ZND 29 (1938)] || Moeder, bij wie moet ik geld halen ? [ZND 44 (1946)] III-3-1
gele kwikstaart geel kwikstaartje: geil kwikstertje (Overpelt), koehoedertje: koehujerke (Overpelt), ku.ihy.ərkə (Overpelt), kwikstaart: kwekstart (Overpelt) kwikstaart, geel (16,5 blauwig-grijs boven, geel onder; met lang wiebelstaartje; zomervogel; in weiland en korenvelden; er bestaat ook nog grotere uitgave die langs beekjes huist en zeldzaam is [N 09 (1961)] || kwikstaart, geel (Motacilla flava flava L.) [Lk 04 (1953)] || kwikstaart, gele — III-4-1
gele lupine lupinen: lǝpīnǝ (Overpelt) Lupinus luteus L. Een 30 tot 60 cm hoge plant met een uit gele, lipvormige bloempjes bestaande bloempluim, die bloeit van juni tot september, boonvormige vruchtjes draagt en vooral op zandgronden als bemestingsgewas wordt geteeld. [N Q, 4a; N 11A, 29a en 29b; JG 1a, 1b; A 55, 3b; NE 1, 18; R 3, 30; monogr.] I-5
gelijken (op) gelijken: gelieken (Overpelt), geliēken (Overpelt) gelijken [ZND 25 (1941)] III-4-4