32670 |
groot voorploegwiel |
voorwiel:
[voor]wil (L314p Overpelt)
|
Het grote, doorgaans rechter voorploegwiel dat "in de voor" loopt. Van onderstaande termen zijn voorrad, voorwiel, voorrullen ook toepasselijk op het in de voor lopende wiel van een karploeg met twee even grote wielen. Voor het voor-gedeelte van varianten zie men het lemma ploegvoor. [N 11, 31.II.c; N 11A, 97c]
I-1
|
20346 |
grootmoeder |
grootma:
greutmaa (L314p Overpelt),
grootmoeder:
greutmuder (L314p Overpelt)
|
grootmoeder [ZND 35 (1941)] || grootmoeder (gemeenzaam/kindertaal) [ZND 35 (1941)]
III-2-2
|
20288 |
grootvader |
grootva:
greutvao (L314p Overpelt),
grootvader:
greutvoader (L314p Overpelt)
|
grootvader [ZND 35 (1941)] || grootvader (gemeenzaam/kindertaal) [ZND 35 (1941)]
III-2-2
|
33317 |
grote boerderij |
geleg:
gǝlęi̯x (L314p Overpelt)
|
Als grootte-aanduiding geven de informanten doorgaans "minstens 10 hectare" op; soms noemt men ook de maximum-grootte erbij, bijvoorbeeld: "van 20 tot 40 ha". Het aantal paarden is vaak ook criterium om van een "groot bedrijf" te spreken, bijvoorbeeld "boerenhof met paarden" (L 213). In het Leuvens materiaal, lijst 35, vraag 59 is gevraagd naar geleg of geleeg, met de betekenis "boerderij met grote landerijen". Naast specifieke termen vindt men tussen de opgaven ook enige omschrijvingen, vooral met behulp van het bijvoeglijk naamwoord groot. Voor de fonetische documentatie van het type boerderij, zie het lemma "boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2c en 3a; L 22, 1a; L 35, 59; monogr.; add. uit L 38, 22]
I-6
|
25060 |
grote hoeveelheid, hoop |
aardhoop:
ēͅrthuəp (L314p Overpelt),
grote hoop:
gruətən huəp (L314p Overpelt),
vracht:
vraəxt (L314p Overpelt)
|
grote hoeveelheid (bezie, hoop, pook, tas, klamp, kluts, krooi, berm, kluft, bres, mouk, del) [ZND A2 (1940sq)], [ZND B2 (1940sq)] || onbepaalde grote hoeveelheid (vracht) [ZND A1 (1940sq)]
III-4-4
|
22504 |
grote knikker |
bolker:
bolleker (L314p Overpelt),
boͅləkər (L314p Overpelt),
nə boͅləkər (L314p Overpelt),
Vielfach im östlichen Teil von Nordbrabant und vereinzelt in Limburg (Meiel, Overpelt, St. Huibrechts-Lille).
bolleker (L314p Overpelt)
|
Een dikke glazen knikker. [ZND B1 (1940sq)] || Grosser Wurfmurmel. || Knikker: de grote (glazen of stenen). [ZND 16 (1934)]
III-3-2
|
24165 |
grote lijster |
dobbele lijster:
doͅbəlistər (L314p Overpelt),
grote lijster:
grote lijster (gew.uitspr.) (L314p Overpelt),
klijster:
klinster (L314p Overpelt),
tjakker:
tjakker (L314p Overpelt)
|
grote lijster || grote lijster (27 forse vogel; vlekken vallen meer op dan bij zanglijster [019]; krachtige vlucht; ook op trek; broedt tegenwoordig ook bij woningen; luide zang en nest lijken op merel [018]; roep is hard geratel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
21331 |
gulden |
gulden:
gulle (L314p Overpelt)
|
gulden [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
23267 |
gulden mis |
gulden mis:
gulle mes (L314p Overpelt)
|
Gulden mis (op Quatertemper woensdag in de advent). [ZND 35 (1941)]
III-3-3
|
19075 |
gunnen |
kopen:
ps. omgespeld volgens IPA.
zes xəkōͅxt (L314p Overpelt)
|
ze wordt gegund, i.v.m. de openbare verkoping van b.v. een boerderij [de boerderij gaat af?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|