e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Overpelt

Overzicht

Gevonden: 3105

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
allerheiligen allerheiligen: allerheiligen (Overpelt), allərhälegən (Overpelt) Allerheiligen. [ZND 19A (1936)] III-3-3
allerzielen allerzielen: allerzielen (Overpelt), allərzilən (Overpelt) Allerzielen. [ZND 19A (1936)] III-3-3
alles kwijt keps: ne kipse (Overpelt), platzak: ne platzak (Overpelt) Hoe heet iemand die alles bij het spel (bijvoorbeeld bij het knikkeren) heeft verloren? [ZND 29 (1938)] III-3-2
andijvie andijvie: andivi (Overpelt) [Goossens 1b (1960)] I-7
angel angel: a.ŋǝl (Overpelt) Het verdedigingsmiddel van de bij dat zich aan het achterlijf bevindt. Het is een scherp, hol spiesje, van weerhaakjes voorzien en verbonden met een gifblaasje. Hiermee steken moer en werkbij. De dar mist dit wapen. [N 63, 73a; L 32, 26; JG 1a+1b; monogr.] II-6
angel van bij of wesp angel: angel (Overpelt) angel [Willems (1885)] III-4-2
anjelier genoffel: ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007  snoffel (Overpelt), giroffel: ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007  giroffels (Overpelt) Anjelier, Fr. oeillet, Lat. Dianthus [ZND 15 (1930)] I-7
anjer, anjelier (dianthus caryophyllus l.) genoffel: -  snyffel (Overpelt), 2x  snoffel (Overpelt), geroffel: -  zirofəl (Overpelt) tuinanjer III-2-1
anker anker: aŋkǝr (Overpelt) Stuk ijzer dat wordt gebruikt om muren, vloeren, gordingen etc. met elkaar te verbinden. Het is gewoonlijk samengesteld uit een schieter en een veer. De schieter vormt het metalen onderdeel aan de buitenzijde van de muur en bestaat uit een metalen staaf die in het midden een nok heeft. De veer brengt de verbinding tussen schieter en muur of vloer tot stand. Schieter en veer kunnen met behulp van één of meer spieën aan elkaar worden bevestigd. Zie ook afb. 72. De woordtypen 'strijkanker', 'trekanker' en 'strekanker' worden specifiek gebruikt voor een anker waarvan de veer in de dwarsrichting over twee of drie balken ligt. Het dient om muren te verankeren die evenwijdig lopen met de balklaag. [N 31, 38; N 4A, 51b; N 54, 123b; N 54, 124a; N 54, 126; monogr.] II-9
appelmoes appelcompte: apəlkoͅmpoͅt (Overpelt, ... ), appelenmoes: Syst. Frings  apələmus (Overpelt), appelenspijs: Syst. Frings  apələspis (Overpelt) appelmoes [ZND B2 (1940sq)] || Appelmoes (appelpommee?) [N 16 (1962)] III-2-3