23195 |
allerheiligen |
allerheiligen:
allerheiligen (L314p Overpelt),
allərhälegən (L314p Overpelt)
|
Allerheiligen. [ZND 19A (1936)]
III-3-3
|
23196 |
allerzielen |
allerzielen:
allerzielen (L314p Overpelt),
allərzilən (L314p Overpelt)
|
Allerzielen. [ZND 19A (1936)]
III-3-3
|
22335 |
alles kwijt |
keps:
ne kipse (L314p Overpelt),
platzak:
ne platzak (L314p Overpelt)
|
Hoe heet iemand die alles bij het spel (bijvoorbeeld bij het knikkeren) heeft verloren? [ZND 29 (1938)]
III-3-2
|
20656 |
andijvie |
andijvie:
andivi (L314p Overpelt)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
28580 |
angel |
angel:
a.ŋǝl (L314p Overpelt)
|
Het verdedigingsmiddel van de bij dat zich aan het achterlijf bevindt. Het is een scherp, hol spiesje, van weerhaakjes voorzien en verbonden met een gifblaasje. Hiermee steken moer en werkbij. De dar mist dit wapen. [N 63, 73a; L 32, 26; JG 1a+1b; monogr.]
II-6
|
24403 |
angel van bij of wesp |
angel:
angel (L314p Overpelt)
|
angel [Willems (1885)]
III-4-2
|
33621 |
anjelier |
genoffel:
ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007
snoffel (L314p Overpelt),
giroffel:
ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007
giroffels (L314p Overpelt)
|
Anjelier, Fr. oeillet, Lat. Dianthus [ZND 15 (1930)]
I-7
|
19819 |
anjer, anjelier (dianthus caryophyllus l.) |
genoffel:
-
snyffel (L314p Overpelt),
2x
snoffel (L314p Overpelt),
geroffel:
-
zirofəl (L314p Overpelt)
|
tuinanjer
III-2-1
|
21251 |
anker |
anker:
aŋkǝr (L314p Overpelt)
|
Stuk ijzer dat wordt gebruikt om muren, vloeren, gordingen etc. met elkaar te verbinden. Het is gewoonlijk samengesteld uit een schieter en een veer. De schieter vormt het metalen onderdeel aan de buitenzijde van de muur en bestaat uit een metalen staaf die in het midden een nok heeft. De veer brengt de verbinding tussen schieter en muur of vloer tot stand. Schieter en veer kunnen met behulp van één of meer spieën aan elkaar worden bevestigd. Zie ook afb. 72. De woordtypen 'strijkanker', 'trekanker' en 'strekanker' worden specifiek gebruikt voor een anker waarvan de veer in de dwarsrichting over twee of drie balken ligt. Het dient om muren te verankeren die evenwijdig lopen met de balklaag. [N 31, 38; N 4A, 51b; N 54, 123b; N 54, 124a; N 54, 126; monogr.]
II-9
|
20698 |
appelmoes |
appelcompte:
apəlkoͅmpoͅt (L314p Overpelt, ...
L314p Overpelt),
appelenmoes:
Syst. Frings
apələmus (L314p Overpelt),
appelenspijs:
Syst. Frings
apələspis (L314p Overpelt)
|
appelmoes [ZND B2 (1940sq)] || Appelmoes (appelpommee?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|