32862 |
gras (af)maaien |
afmaaien:
af[maaien] (K357p Paal)
|
Hieronder worden de specifieke woorden voor het maaien van het gras opgenomen; vergelijk de toelichting bij het voorgaande lemma. Het object is in alle gevallen "gras". Het woordtype afmaaien is hier het frequentst; per variant van af- staan hier eerst de vormen waarvan het tweede element identiek is aan de in het voorgaande lemma fonetisch gedocumenteerde opgaven voor maaien; daarna de daarvan afwijkende opgaven voor -maaien. [N 15, 15a add.; N 18, 79 add.; A 23, 16 add.; L 35, 85; RND 122 add.; Lu 1, 16 II add.; monogr.]
I-3
|
32850 |
gras of grasland om af te grazen |
weigras:
wē̜[gras] (K357p Paal)
|
Gras bestemd om afgegraasd te worden. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) gras het lemma ''gras''. [N 14, 89b; monogr.]
I-3
|
32851 |
gras of grasland om te hooien |
hooigras:
huǝi̯[gras] (K357p Paal)
|
Gras bestemd voor de hooibouw. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) gras het lemma ''gras''. [N 14, 89a; N 14, 88a add.; monogr.]
I-3
|
20073 |
grasanjer (dianthus plumarius l.) |
pluisje:
-
plŏskəs (K357p Paal)
|
grasanjer
III-2-1
|
33661 |
grasland |
groes:
grūs (K357p Paal)
|
Grasland in het algemeen en ook wel de graslaag of grasmat in het bijzonder. In N 14, 54 werd gevraagd naar de dialectwoorden voor ø̄grond die met gras is begroeid in het algemeen, ook grasland dat niet als weide is aangelegd of als zodanig wordt gebruiktø̄. Volgens een aantal informanten kan groes echter ook ø̄beemdø̄ of ø̄weiø̄ betekenen. [N 14, 54; N 14, 50a; N 14, 50b; N 6, 33b; N P, 5; L 19b, 2aI; L 4, 40; A 10, 4; monogr.]
I-8
|
32883 |
grasmaaimachine |
maaimachine:
mɛ̄mašin (K357p Paal)
|
Het door één of twee paarden getrokken tweewielig werktuig uit het begin van de mechanisatie om gras te maaien. Zie afbeelding 6. [N J, 1a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-3
|
24158 |
grasmus |
grasmus:
grasmus (K357p Paal),
krets:
krèts (K357p Paal)
|
grasmus [G 04 (1974)]
III-4-1
|
17886 |
graven |
graven:
graven (K357p Paal),
groaven (K357p Paal)
|
graven [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
34210 |
grazen |
lopen:
luwǝpǝ (K357p Paal)
|
Zie afbeelding 8. [N 3A, 10; monogr.]
I-11
|
26506 |
greinstok |
regulateur:
regulateur (K357p Paal)
|
Stok met groeven, aan het schoen bevestigd om dat te kunnen verstellen en zo de graantoevoer te kunnen regelen. [N O, 19m; Vds 151; Jan 158; Coe 139; Grof 160; N O, 14n]
II-3
|