26185 |
kikkerlijnen |
bindkoorden:
benkø̄rdǝ (K357p Paal)
|
De touwtjes waarmee de zeilen aan de kikkers op de roeden bevestigd worden. [N O, 5e; A 42A, 70]
II-3
|
26184 |
kikkers |
haakjes:
hǫkskǝs (K357p Paal)
|
De ijzeren of houten bekjes aan de voorzijde van de roede waaraan het zeil wordt vastgemaakt. In l 381 waren de kikkers van hout omdat de molen houten roeden had. [N O, 5d; A 42A, 69; N O, 5e]
II-3
|
24309 |
kikkervisje |
dikkop:
dikkop (K357p Paal)
|
kikkervisje [ZND 34 (1940)]
III-4-2
|
17600 |
kin |
kin:
kin (K357p Paal)
|
kin [N 10b (1961)]
III-1-1
|
20308 |
kind (algemene benaming) |
kind:
kind (K357p Paal),
kint (K357p Paal)
|
kind (een - dopen) [ZND 23 (1937)] || kind; mijn lief kind, blijf hier beneden staan, de kwade ganzen bijten u dood [ZND 04 (1924)]
III-2-2
|
18674 |
kinderkleren |
kinderkleedjes:
kinərkli:kəs (K357p Paal)
|
kinderkleren, kinderkleertjes [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18362 |
kinderschort met mouwen |
voorschoot:
vəsXut (K357p Paal),
voorschort:
vöschurt (K357p Paal)
|
kinderschort met mouwen [smul] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
33940 |
kinketting |
kinsketting:
kenskęteŋ (K357p Paal)
|
Korte ketting onder de kin van het paard, die de bitringen van de bitstang met elkaar verbindt en tot steun van het bit dient. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 46; monogr.]
I-10
|