e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Paal

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kolengruis gruis: gruis (Paal) gruis van kolen [ZND 35 (1941)] III-2-1
kom kom: kom (Paal, ... ), koͅm (Paal, ... ), kum (Paal, ... ) een kom, twee kommen (rond en diep) [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)] III-2-1
komen komen: kōmə (Paal, ... ), kôômə (Paal) komen [RND], [ZND A1 (1940sq)], [ZND m] III-1-2
konijn konijn: kənēͅ.n (Paal), pl.  knēͅnə (Paal), uit: (de vellen van) konijnen; niet: konijnenvellen  konijn (Paal) konijn [ZND 29 (1938)] || konijn(tje) [Goossens 1b (1960)] III-2-1
koning koning: k"niŋ(k) (Paal, ... ), keuning (Paal, ... ), kø.niŋ (Paal), kø̄neŋ (Paal) De koning is een verticale as met bovenop een kroonwiel. Via die constructie zet een rondlopend paard de karnmolen in beweging. Zie ook wld II.3 v.a. blz. 163. [N 12, 56] || koning [RND], [ZND 28 (1938)], [ZND m] I-11, III-3-1
koning en vrouw van een kleur in een hand heer en dame: ig hem hieër en dam van de hetten (Paal) Ik heb den heer en de vrouw van harten samen (bij het kaartspel). [ZND 40 (1942)] III-3-2
koningin koningin: kø̄neŋen (Paal) Het enige volmaakt vrouwelijke dier in een bijenkolonie. Geslachtelijk is de koningin gelijk aan de werkbij, maar in het larvestadium is de aanstaande koningin gevoed met hoogwaardige voedingsstoffen, de koninginnegelei, en de werkbij niet. In ieder volk is slechts één koningin aanwezig. Haar enige taak bestaat in het leggen van eieren. Zij kan bevruchte of onbevruchte eieren leggen. Uit de bevruchte eieren ontstaan werkbijen of eventueel koninginnen, uit de onbevruchte komen de darren. Een koningin kan een leeftijd van vier à vijf jaar bereiken. Is zij niet meer in staat eieren te leggen en daardoor nutteloos geworden voor de kolonie, dan wordt de oude koningin vervangen door een nieuwe. [N 63, 12d; S 3, L 1a-m; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 12; R 3, 42; Ge 37, 37; A 9, 3; monogr.] II-6
koningskop koningskop: kø̄neŋskǫp (Paal) Uitstulping van de schede in de vorm van een vuistgrote, roze bol. Bij een onvolledige prolapsus vaginae komt een klein deel van schede, namelijk meestal de bovenwand, als een vuistgroot, rood gezwel voor de dag (Berns, blz. 76). Bij een volledig prolapsus vaginae komt de gehele schedewand min of meer te voorschijn. [N 52, 30b; N 3A, 97; N 52, 30a; N 48A, 44a, 44b, 54a en 54d; monogr.] I-11
koof koof: Id. 039c, maar kleiner.  kuwəf (Paal) koof, kovel, keuvel, in de betekenis van hoofddeksel; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] III-1-3
kook- en eetruimte in de stal, zomerwoning achterkot: áxtǝrkǫt (Paal), voorstal: vørstal (Paal) De ruimte vooraan in de stal (de voorstal of een aparte ruimte) waar men in de zomer het eten kookte en at. Vroeger was dat vaak een andere ruimte dan het woonvertrek waarin men in de wintermaanden verbleef. Omdat de koeien in de weide waren, kon de doorgaans ruime en koele voorstal als kook- en eetruimte dienen. Als men niet in de voorstal at, dan was dat in het algemeen een koelere plaats, buiten of onder een afdak aan de noord- of oostkant van de gebouwen. Het begrip "zomerwoning, zomerverblijf" is vanuit verschillende invalshoeken van een benaming voorzien. Het benoemingsmotief kan het seizoen zijn waarin de ruimte wordt benut ("zomer"); of de functie ("keuken"), waarbij men moet bedenken dat de centrale plaats van het huis, de keuken met de haard, ook wel metonymisch met het woord huis wordt aangeduid; vergelijk het Ten Geleide en de plattegronden in paragraaf 1.2. Soms is ook de plek in de boerderij waar de zomerwoning zich bevindt het benoemingsmotief ("achter-") of de functie die de ruimte buiten de zomer heeft ("voorstal", "nere"). Soms ook geeft men door het opgeven van de gebruikelijke keukenbenaming aan, dat men hier ook ''s zomers verblijft ("voorhuis"). Waar mogelijk wordt bij de opgaven aangegeven om welke ruimte het gaat. [N 5A, 5 en 35a; N 5, 128; A 10, 5a] I-6