e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Paal

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koor koor: het koe-ër van ë kèrek (Paal), het koer van de kerk (Paal), het koor van ne kerk (Paal) Het (of de?) koor van de kerk. [ZND 28 (1938)] III-3-3
koordje litskoord: litskoord (Paal) De kortste van de twee, drie of vier slaglijnen die aan de top van de wiek zit. [N O, 5g; A 42A, 71] II-3
koorts koorts: koars (Paal), kors (Paal, ... ), korṣ (Paal) hij heeft (de) koorts [ZND 28 (1938)] || koorts [RND] III-1-2
koot boelee: bu`lę (Paal) Het korte been onmiddellijk boven de hoef, zowel van de voor- als achterpoot. 1Het is één van de belangrijkste lichaamsdelen van het trekpaard. Zie afbeelding 2.25. [JG 1a, 1b; N 8, 32.1, 32.2, 32.3, 32.7, 32.10, 32.14, 32.15 en 32.16] I-9
kop kop: kǫp (Paal) [JG 1a, 1b] I-9
kop van de schoof kop: kǫp (Paal) De bovenkant van de schoof, daar waar zich de aren bevinden. Zie afbeelding 7. [N 15, 21b; JG 1b] I-4
kopdorser kopdorser: kǫp˱dǫrsǝr (Paal) Bij deze vroege gemotoriseerde dorsmachine werden de schoven met de aren (de kop van de schoof) naar voren in de machine geschoven. Het eigenlijke dorsen gebeurde in een trommel met ijzeren pinnen of tanden die doet denken aan een hekel. Zie afbeelding 12. [N 14, 6a; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
kopje jatte (fr.): zjat (Paal, ... ), kopje: kleine ronde tas  kupkə (Paal), tas: tas (Paal), gewone tas  tas (Paal), tasje: tɛskə (Paal) een kopje met een schoteltje [ZND 34 (1940)] || kopje, tas [ZND 28 (1938)] III-2-1
kopjeduikelen een huppelepan maken: nə hupələpan mākə (Paal), tuimelen: tøͅmələ (Paal) over de kop buitelen (duikelen, voorover vallen) [ZND B1 (1940sq)] III-3-2
kopnet vliegennet: [vliegennet] (Paal) Vliegennet dat alleen over het hoofd van het paard wordt gehangen. [JG 1a, 1b; N 13, 83a] I-10