21501 |
krijt |
krijt:
krē.ət (K357p Paal, ...
K357p Paal),
ə stuk krɛt wit (K357p Paal),
enkelvoudige klank
krijt (K357p Paal),
ij geen tweeklank
e stuk wit krijt (K357p Paal)
|
Een stuk wit krijt. [ZND 37 (1941)] || krijt [ZND m]
III-3-1
|
17579 |
kroeshaar |
kroezelkop:
krūzəlkoͅp (K357p Paal)
|
kroeshaar [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20120 |
krols |
heet:
hi-jət (K357p Paal)
|
loops, geslachtsdriftig ve kat [N 19 (1963)]
III-2-1
|
26015 |
kroonstijl |
stijp:
step (K357p Paal)
|
De verbindingsbalk in het midden van de bovenkant van elk der zijwegen, tussen daklijst en steenlijst. Zie ook afb. 14 en 16. [N O, 43i]
II-3
|
26454 |
kropgat |
kropgat:
krǫp˲gat (K357p Paal)
|
Het gat dat zich midden in de loper bevindt en waarin het te malen graan loopt. Kweern in het woordtype kweernoog (l 331) verwijst naar de in die plaats gebruikelijke term voor de handmolen. Zie het lemma ɛhandmolenɛ.' [N O, 18o; A 42A, 35; N D, 8; Sche 53; Vds 129; Jan 128; Coe 93; Grof 119; N O, 18h]
II-3
|
20805 |
kruidnagel |
kruidnagel:
krajnāgəl (K357p Paal)
|
kruidnagel [ZND B2 (1940sq)]
III-2-3
|
26082 |
kruien |
kruien:
krø̜i̯ǝ (K357p Paal),
op de wind zetten:
op de wind zetten (K357p Paal),
varen:
vārǝ (K357p Paal)
|
De molen of molenkap draaien met als doel de wiekenas in de windrichting te plaatsen. [N O, 30i; N O, 30k; A 42A, 56; monogr.] || Een last met de kruiwagen vervoeren. [N 18, 100 add; Wi 33; S 19; L 29, 4; L 1a-m; RND 97; A 42, 13 add + 16 add; monogr.]
I-13, II-3
|
19581 |
kruik |
kruik:
kruik (K357p Paal),
krø͂ͅ.k (K357p Paal)
|
kruik [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)]
III-2-1
|
20712 |
kruim |
mals, het -:
⁄t malsch van ⁄t broed (K357p Paal)
|
kruim [ZND 29 (1938)]
III-2-3
|
20806 |
kruimel |
greumel:
greumel broeïd (K357p Paal),
grøməl (K357p Paal)
|
kruimel brood [ZND 36 (1941)], [ZND B2 (1940sq)]
III-2-3
|