e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Paal

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
krijt krijt: krē.ət (Paal, ... ), ə stuk krɛt wit (Paal), enkelvoudige klank  krijt (Paal), ij geen tweeklank  e stuk wit krijt (Paal) Een stuk wit krijt. [ZND 37 (1941)] || krijt [ZND m] III-3-1
kroeshaar kroezelkop: krūzəlkoͅp (Paal) kroeshaar [N 10 (1961)] III-1-1
krols heet: hi-jət (Paal) loops, geslachtsdriftig ve kat [N 19 (1963)] III-2-1
kroonstijl stijp: step (Paal) De verbindingsbalk in het midden van de bovenkant van elk der zijwegen, tussen daklijst en steenlijst. Zie ook afb. 14 en 16. [N O, 43i] II-3
kropgat kropgat: krǫp˲gat (Paal) Het gat dat zich midden in de loper bevindt en waarin het te malen graan loopt. Kweern in het woordtype kweernoog (l 331) verwijst naar de in die plaats gebruikelijke term voor de handmolen. Zie het lemma ɛhandmolenɛ.' [N O, 18o; A 42A, 35; N D, 8; Sche 53; Vds 129; Jan 128; Coe 93; Grof 119; N O, 18h] II-3
kruidnagel kruidnagel: krajnāgəl (Paal) kruidnagel [ZND B2 (1940sq)] III-2-3
kruien kruien: krø̜i̯ǝ (Paal), op de wind zetten: op de wind zetten (Paal), varen: vārǝ (Paal) De molen of molenkap draaien met als doel de wiekenas in de windrichting te plaatsen. [N O, 30i; N O, 30k; A 42A, 56; monogr.] || Een last met de kruiwagen vervoeren. [N 18, 100 add; Wi 33; S 19; L 29, 4; L 1a-m; RND 97; A 42, 13 add + 16 add; monogr.] I-13, II-3
kruik kruik: kruik (Paal), krø͂ͅ.k (Paal) kruik [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)] III-2-1
kruim mals, het -: ⁄t malsch van ⁄t broed (Paal) kruim [ZND 29 (1938)] III-2-3
kruimel greumel: greumel broeïd (Paal), grøməl (Paal) kruimel brood [ZND 36 (1941)], [ZND B2 (1940sq)] III-2-3