26443 |
kunststeen |
kunststeen:
kønsstiǝn (K357p Paal)
|
Nagemaakte, gegoten molensteen. De kunststeen is harder dan de natuursteen en vergt niet zoveel onderhoud. Als grondstof voor de kunststeen kunnen diverse steensoorten als carborundum, kwarts en amaril gebruikt worden. Het materiaal wordt gebroken, gesorteerd op fijnheid en met een speciale cement of kit in de gewenste vorm gegoten of geperst. Evenals de Franse steen bestaat de kunststeen uit twee lagen, een ballastlaag en een maallaag van ongeveer 15 cm waarin al kerven gegoten zijn met daartussen een zachtere vulling in een andere kleur. [N O, 17g; N O, 17f; Vds 185; Jan 175; Coe 118; Grof 140]
II-3
|
19632 |
kussensloop |
kussentreksel:
kussentreksel (K357p Paal, ...
K357p Paal,
K357p Paal),
køsətreͅksəl (K357p Paal)
|
de kussensloop (waarin het hoofdkussen wordt gestoken) [ZND 17 (1935)] || een kussensloop (van een hoofdkussen) [ZND B1 (1940sq)] || kussensloop [ZND 01 (1922)] || kussensloop; overtrek van een hoofdkussen [ZND 02 (1923)]
III-2-1
|
19314 |
kwaadspreekster |
gazet:
gazet (K357p Paal),
vuilbakkes:
vuilbakkes (K357p Paal)
|
vrouw die gaarne kwaadspreekt [ZND 29 (1938)]
III-1-4
|
24201 |
kwartel |
kwakkel:
kwakkel (K357p Paal, ...
K357p Paal,
K357p Paal)
|
kwartel [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)]
III-4-1
|
24880 |
kweek |
pessem:
pęsǝm (K357p Paal),
pessemen:
pęsǝmǝ (K357p Paal)
|
Elymus repens (L.) Gould Zeer algemeen voorkomend hardnekkig onkruid op gras- en bouwland en op akkerranden, dat er grasachtig uitziet met een rechtopstaande aar en donker- tot grijsgroen blad. Het bloeit van juni tot augustus. De lengte varieert van 30 tot 120 cm. Het is een lastig kruipend onkruid met veel onderaardse wortelstokken, die wel als veevoeder gebruikt worden. De boer verwijdert het met de eg uit de akker. Deze plant is ook wel bekend onder de oude naam kweekgras of tarwegras (Triticum repens L.). Zie in verband met de vele puin-opgaven de speciale bibliografie onder Goossens 1985; 1987 en 1988, 109-126. [N 11, 71; JG 1a, 1b, 2c; A 27, 24b; A 28, 10; A 29, 6 en 9; A 33, 17; L 34, 52; L 48, 18; Lu 2, 18; Lu 4, 9; S 20; monogr.; add. uit N 11, 70, 72, 80a en 88]
I-5
|
33552 |
kweepeer |
kweekpeer:
kweekpeer (K357p Paal),
kweekpeir (K357p Paal)
|
[ZND 29 (1938)]
I-7
|
19105 |
kwezel |
kwezel:
wa ne kwezel (K357p Paal),
wat en kwezel (K357p Paal)
|
Wat een kwezel! [ZND 29 (1938)]
III-3-3
|
19980 |
kwispelstaarten |
kwispelen:
kwispele (K357p Paal),
kwispelstaarten:
kwispelsterte (K357p Paal)
|
kwispelstaarten [ZND 29 (1938)]
III-2-1
|
24925 |
laag grond |
laag:
laog (K357p Paal),
louäch (K357p Paal),
loͅəx (K357p Paal),
ps. omgespeld volgens Grootaers.
lōͅəx (K357p Paal)
|
laag (znw) [ZND A2 (1940sq)] || laag (znw.) [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)]
III-4-4
|
33081 |
laag schoven op de wagen |
laag:
lǭǝx (K357p Paal),
ring:
raŋk (K357p Paal)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''tasser op de wagen'' (5.1.5). Voorkop is de laag op de naar voren uitstekende ladder boven het paard. [N 15, 42; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-4
|