18150 |
maaivoeten |
scheef lopen:
schief loewəpə (K357p Paal)
|
met de voeten buitenwaarts gaan [ZND 35 (1941)]
III-1-2
|
26586 |
maalkanten |
maalkanten:
maalkanten (K357p Paal)
|
De maalkanten van de groeven scherpen. [N O, 34h]
II-3
|
26656 |
maalloon, maalgeld |
loon:
lūǝn (K357p Paal),
monster:
mǫnstǝr (K357p Paal)
|
Het maalloon in de vorm van een gedeelte van het gemalen graan of een bedrag in geld dat de molenaar uit het meel schept respectievelijk in rekening brengt. Het maalloon in natura varieerde van plaats tot plaats. Zo vermelden de invullers uit l 213 en l 216 dat daar 1/20 deel werd geschept. In Q 39 werd 1/16 van iedere 100 kilogram als maalloon ingehouden. Volgens de zegsman uit l 381b werd er een onderscheid gemaakt tussen enerzijds het zelf brengen van graan naar de molen en het halen van graan door de molenaar met behulp van de wagen. In het eerste geval werd 1/20, in het tweede geval 1/16 van iedere 100 kilogram meel als maalloon geschept. In l 209 was 1 kilogram gebruikelijk; toch werd ook naar de draagkracht van de boer gekeken bij de bepaling van het maalloon. Voor zover opgegeven door de invullers, is achter het plaatscodenummer tussen ronde haken opgenomen hoeveel het maalloon in de betreffende plaats bedroeg. De woordtypen maalloon (Q 1, Q 2a, Q 3, Q 5, Q 71, Q 72, Q 82, Q 88, Q 95, Q 162, Q 180, Q 188, Q 240, Q 241), maalgeld (l 416, l 417, l 418, P 119, P 120, P 176, P 177a, P 184, P 187, P 188, P 195, Q 77, Q 78, Q 88, Q 159, Q 160, Q 160a, Q 162, Q 164, Q 181, Q 240), molster (K 360, l 414, P 57, Q 2a, Q 84, Q 91), molser (P 184) en molstergeld (Q 83) zijn specifiek van toepassing op een betaling in geld. De woordtypen monster en monstermeel zijn daarentegen in respectievelijk K 318 en K 359 voor ø̄maalgeldø̄ niet gebruikelijk. [N O, 38h; A 42A, 48; JG 1a; JG 1b; Vds 170; Jan 271; Jan 272; Coe 254; Coe 255; Grof 294; Grof 295; monogr.]
II-3
|
26440 |
maalstoel |
steenbalken:
steenbalken (K357p Paal)
|
Het stelsel van balken waarop de molenstenen rusten. Volgens Janssen (pag. 131) werd zoɛn maalstoel in watermolens vooral gebruikt in kleine molens, waar de stenen zich op de benedenverdieping bevonden.' [N O, 18u; Jan 254; Coe 232; Grof 260; monogr.; N O, 27b]
II-3
|
26694 |
maalstoel van de handmolen |
molenstoel:
mø̜̄lǝstǫwl (K357p Paal)
|
Het houten onderstel van de handmolen. [N D, 24]
II-3
|
20593 |
maaltijd in de voormiddag |
schoft:
ongeveer om 10 uur
schoft (K357p Paal)
|
de tweede maaltijd, later in de voormiddag [ZND 40 (1942)]
III-2-3
|
26000 |
maan |
nokplaat:
nokplaat (K357p Paal)
|
De ijzeren of bronzen plaat die in de holte van de boezem op de standerdnok rust. De plaat kan in voorkomende gevallen ook schotelvormig zijn. Het woordtype pan (P 51) duidt daarop. In l 318 en l 321 werd de ɛmaanɛ gebruikt om de niet verbruikte olie voor de smering van de standerd in op te vangen. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛboezemɛ.' [N O, 42r; N O, 42v]
II-3
|
22438 |
maandag voor aswoensdag |
verloren maandag:
verloren maandag (K357p Paal)
|
De naam voor de maandag vóór aswoensdag. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
25165 |
maansverduistering |
maaneclips:
maëneklubs (K357p Paal, ...
K357p Paal),
maansverduistering:
maansverduistering (K357p Paal, ...
K357p Paal)
|
eclips (van de maan) [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)]
III-4-4
|
25162 |
maanx |
maan:
maon (K357p Paal, ...
K357p Paal),
moan (K357p Paal, ...
K357p Paal),
moͅən (K357p Paal),
ps. omgespeld volgens Frings.
mōͅən (K357p Paal, ...
K357p Paal)
|
maan [ZND 01 (1922)], [ZND 30 (1939)], [ZND A2 (1940sq)]
III-4-4
|