22739 |
marmeren beeld |
beeld:
ps. letterlijk overgenmen.
marmere bièëlt (K357p Paal)
|
Een marmeren beeld. [ZND 21 (1936)]
III-3-2
|
22440 |
masker |
masker:
ə maskər (K357p Paal, ...
K357p Paal),
mombakkes:
mombakkes (K357p Paal, ...
K357p Paal),
ə mumbakəs (K357p Paal),
mondenbakkes:
monnebakkes (K357p Paal)
|
Een masker (dat op vastenavond gedragen wordt). [ZND 31 (1939)] || Een masker (vastenavond). [ZND B1 (1940sq)] || Een min of meer naar de vorm van het gezicht gemaakte bedekking die dient om dit onherkenbaar te maken of er een bepaalde gedaante aan te geven [mombakkes, mommegezicht, bambakkes, masker]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
32983 |
masteluin |
masteluin:
mastǝlɛ̄n (K357p Paal),
mengel:
mengel (K357p Paal)
|
Menggewas, vooral rogge en tarwe dooreen; vroeger bakte men er brood van ("masteluinbrood"), nu wordt het alleen nog als groenvoer gezaaid. Indien het mengsel een andere samenstelling heeft dan rogge en tarwe, dan wordt dat in het lemma aangegeven. De opgaven "groenvoer" zijn in het lemma ''groenvoer'' (1.2.14) ondergebracht. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [koren], zie het lemma ''rogge'' (1.2.4), resp. ''graan, koren'' (1.2.1). [L 39, 15; L lijst graangewassen, 5; monogr.; add. uit L 48, 26; Lu 2, 26]
I-4
|
33044 |
mathaak |
pikhaak:
pekhǭǝk (K357p Paal)
|
Doorgaans licht gebogen ijzeren tand aan een houten steel, die bij het maaien met de zicht gebruikt wordt om het graan bij het eigenlijke inkappen op te tillen en om het afgeslagen graan bij elkaar te trekken. In de volgende plaatsen geen specifieke benaming bekend: L 316, 317, 355, 356, 358, 363, 365, 366, 368, 413. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht]- zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). Vergelijk ook de betekeniskaart 30 bij het lemma ''zicht'' (4.3.1) voor de geografische uitbreiding van pik in de betekenis "zicht" naast die van pik in de betekenis "mathaak". Zie afbeelding 5. [N 18, 72 en 73; JG 1a, 1b, 2c; A 14, 10; L 45, 10; R 3, 66; Gwn 7, 5; monogr.; add. uit N 11, 88; N 15, 16c en 16g; A 4, 28; A 23, 16.2; L 20, 28; Lu 1, 16.2]
I-4
|
25941 |
matig waaien |
zemelen:
zemelen (K357p Paal)
|
[N O, 9c]
II-3
|
20909 |
mayonaise |
mayonaise:
màjjənéés (K357p Paal)
|
mayonaise [RND]
III-2-3
|
18129 |
mazelen |
mazelen:
mazelen (K357p Paal),
mazeren:
maazeren (K357p Paal)
|
de mazelen (kinderziekte) [ZND 31 (1939)]
III-1-2
|
18235 |
medaillon |
medaille:
’n goo medalie (K357p Paal),
a dof
’n gooe medalie (K357p Paal)
|
een gouden medaille [ZND 38 (1942)]
III-1-3
|
20925 |
mede |
medewijn:
meewijn (K357p Paal)
|
mede [ZND 01 (1922)]
III-2-3
|
18855 |
medelijden |
compassie:
kompassie (K357p Paal)
|
medelijden [ZND 33 (1940)]
III-1-4
|