e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Paal

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
marmeren beeld beeld: ps. letterlijk overgenmen.  marmere bièëlt (Paal) Een marmeren beeld. [ZND 21 (1936)] III-3-2
masker masker: ə maskər (Paal, ... ), mombakkes: mombakkes (Paal, ... ), ə mumbakəs (Paal), mondenbakkes: monnebakkes (Paal) Een masker (dat op vastenavond gedragen wordt). [ZND 31 (1939)] || Een masker (vastenavond). [ZND B1 (1940sq)] || Een min of meer naar de vorm van het gezicht gemaakte bedekking die dient om dit onherkenbaar te maken of er een bepaalde gedaante aan te geven [mombakkes, mommegezicht, bambakkes, masker]. [N 88 (1982)] III-3-2
masteluin masteluin: mastǝlɛ̄n (Paal), mengel: mengel (Paal) Menggewas, vooral rogge en tarwe dooreen; vroeger bakte men er brood van ("masteluinbrood"), nu wordt het alleen nog als groenvoer gezaaid. Indien het mengsel een andere samenstelling heeft dan rogge en tarwe, dan wordt dat in het lemma aangegeven. De opgaven "groenvoer" zijn in het lemma ''groenvoer'' (1.2.14) ondergebracht. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [koren], zie het lemma ''rogge'' (1.2.4), resp. ''graan, koren'' (1.2.1). [L 39, 15; L lijst graangewassen, 5; monogr.; add. uit L 48, 26; Lu 2, 26] I-4
mathaak pikhaak: pekhǭǝk (Paal) Doorgaans licht gebogen ijzeren tand aan een houten steel, die bij het maaien met de zicht gebruikt wordt om het graan bij het eigenlijke inkappen op te tillen en om het afgeslagen graan bij elkaar te trekken. In de volgende plaatsen geen specifieke benaming bekend: L 316, 317, 355, 356, 358, 363, 365, 366, 368, 413. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht]- zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). Vergelijk ook de betekeniskaart 30 bij het lemma ''zicht'' (4.3.1) voor de geografische uitbreiding van pik in de betekenis "zicht" naast die van pik in de betekenis "mathaak". Zie afbeelding 5. [N 18, 72 en 73; JG 1a, 1b, 2c; A 14, 10; L 45, 10; R 3, 66; Gwn 7, 5; monogr.; add. uit N 11, 88; N 15, 16c en 16g; A 4, 28; A 23, 16.2; L 20, 28; Lu 1, 16.2] I-4
matig waaien zemelen: zemelen (Paal) [N O, 9c] II-3
mayonaise mayonaise: màjjənéés (Paal) mayonaise [RND] III-2-3
mazelen mazelen: mazelen (Paal), mazeren: maazeren (Paal) de mazelen (kinderziekte) [ZND 31 (1939)] III-1-2
medaillon medaille: ’n goo medalie (Paal), a dof  ’n gooe medalie (Paal) een gouden medaille [ZND 38 (1942)] III-1-3
mede medewijn: meewijn (Paal) mede [ZND 01 (1922)] III-2-3
medelijden compassie: kompassie (Paal) medelijden [ZND 33 (1940)] III-1-4