25166 |
mist, nevel (alg.) |
dauw:
veul dauw (K357p Paal),
dikke mist:
nen dikke mist (K357p Paal),
mist:
mist (K357p Paal, ...
K357p Paal),
nevel:
is lichter dan mist
nevel (K357p Paal)
|
mist [domp, mok, moek] [N 22 (1963)] || mist, nevel [ZND 39 (1942)]
III-4-4
|
24929 |
modder, slijk |
drek:
het slijk van grachten en lage weiden
drek (K357p Paal),
moos:
moĕs (K357p Paal),
#NAME?
de weg war inne moos (K357p Paal)
|
modder, slijk [ZND 39 (1942)]
III-4-4
|
17833 |
moe |
moe:
mu.j (K357p Paal),
my(3)̄ (K357p Paal),
møͅi (K357p Paal)
|
moe [RND], [ZND A2 (1940sq)], [ZND m]
III-1-2
|
19198 |
moed |
moed:
Ë open
mūt (K357p Paal)
|
moed [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
33019 |
moederkoren |
moederkoren:
mōi̯ǝrkorǝ (K357p Paal),
zwartkoren:
zwɛtkōrǝ (K357p Paal)
|
De zwarte woekering die te voorschijn komt uit de aren van verschillende granen en grassoorten; vooral bekend bij rogge. De getroffen gewassen zijn zowel schadelijk voor mens en dier (vruchtafdrijvend), als tegelijkertijd geneeskrachtig (bloedstelpend en de baring opwekkend). Botanisch is de woekering een schimmel (Ustilago segetum Cord.) waardoor de plant al bij het kiemen geïnfecteerd wordt en die pas naar buiten komt als de gewassen vrucht beginnen te dragen. De ziekte was zeer gevreesd onder de landbouwers en er bestaan dan ook vele, vaak bijgelovige, gebruiken om het moederkoren tegen te gaan. Sommige zegslieden geven dan ook aanvullende opmerkingen die zowel op deze angst als op de waarde van het moederkoren wijzen. De benamingen met moeder- en moer- wijzen wel op de baringbevorderende werking van het moederkoren. In L 250 wordt opgemerkt: "Werd vroeger verzameld voor apotheken; thans in Zwitserland gekweekt."; in L 270: "Een zwak aftreksel van ''moorkore'' werd vroeger direct na de bevalling aan de moeder gegeven; dit i.v.m. tegengaan van bloedverlies; het werd in de koffiemolen gemalen." In Q 97: "Dit moorkore kwam vroeger vaak voor. Tot een bepaalde hoeveelheid was het toelaatbaar. Moorkore werd vroeger goed betaald. Deze plant had namelijk de eigenschap dat ze, in gemalen toestand, in staat was de vrucht te kunnen afdrijven. Reden waarvoor ze door apothekers werd gekocht. Als er teveel van dit spul in het dierenvoer zat, betekende dat voor de boeren vaak een strop. De beesten gingen dan "versjete", d.w.z. de kalveren werden te vroeg geboren en overleefden dit meestal niet." De benaming duivelskoren en duivelsteken alsook de vernoemingen met diernamen wijzen wel op het taboe dat op deze gevreesde ziekte rustte. De benaming hanespoor is wel een leenvertaling van het Fr. ''ergot''.' [A 43, 11; L 1 a-m; L 1 u, 163; L 15, 12; S 24; monogr.]
I-4
|
33759 |
moederloos veulen |
lepper:
lɛpǝr (K357p Paal)
|
Veulen dat met een melkfles grootgebracht wordt. [N 8, 6]
I-9
|
33823 |
moedig en opgewekt |
wakker:
wakǝr (K357p Paal)
|
Gezegd van energieke en levendige paarden. [JG 1a; N 8, 64j]
I-9
|
17944 |
moeilijk vooruitkomen |
slecht avanceren (<fr.):
sleͅxt avəsērə (K357p Paal)
|
lopen: moeilijk vooruit komen [stachele] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
19940 |
moer |
vooi:
voej (K357p Paal),
vūi (K357p Paal)
|
konijn, vrouwtje [ZND 20 (1936)] || voedster, vrouwtjes konijn [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
33556 |
moestuinx |
hof:
hoͅf (K357p Paal, ...
K357p Paal,
K357p Paal)
|
[Goossens 1b (1960)] [N 05A (1964)] [ZND 27 (1938)]
I-7
|