18609 |
nachthemd |
nachthemd:
naxthøm (K357p Paal)
|
nachthemd [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18608 |
nachtjapon |
slaapjak:
sla:pjak (K357p Paal),
slaapkleed:
sløpklijət (K357p Paal)
|
nachtjapon [nachtpon, bedjak, nachtjak, jak] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18607 |
nachtkleren |
nachtdingen:
naxtiŋə (K357p Paal)
|
nachtkleding in het algemeen [t naachtdinge] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
24214 |
nachtzwaluw |
geitenmelker:
getemelker (K357p Paal)
|
nachtzwaluw
III-4-1
|
34179 |
nageboorte van de koe |
vuil:
vø̜̄.l (K357p Paal),
˲føl (K357p Paal)
|
[N 3A, 57a; JG 1a, 1b; A 33, 19b; monogr.]
I-11
|
33881 |
nageboorte van het paard |
(het) vuil:
t ˲vø̜̄l (K357p Paal)
|
Moederkoek die na de geboorte van het veulen afkomt. [A 33, 19a; N 8, 54 en 55]
I-9
|
17770 |
nagel |
nagel:
nagəl (K357p Paal),
nāgəl (K357p Paal, ...
K357p Paal)
|
een nagel [ZND A1 (1940sq)] || een nagel, (nagels) [ZND A2 (1940sq)] || nagel [ZND m]
III-1-1
|
32955 |
nagras, tweede hooioogst |
toemaad:
tomǝrt (K357p Paal)
|
De opbrengst van de tweede maal dat er gehooid wordt, doorgaans eind augustus; zie de algemene toelichting bij deze paragraaf (''nagras''). [N 14, 128b, JG 1a, 1b en 2b; A 4, 26a; A GV, 2Gr.; L B2, 345; L 5, 8; L 14, 15; Gwn 7, 10; Wi 58; S 25; monogr.]
I-3
|
33098 |
naoogstrijf |
korengritsel:
kōrǝgretsǝl (K357p Paal),
wolf:
wǫlǝf (K357p Paal)
|
Het stuk gereedschap dat voor het naoogsten wordt gebruikt. Doorgaans doet men dit met de grote houten hark die ook voor het bijeenhalen van het hooi wordt gebruikt. Zie het lemma ''houten hooihark'' (4.2.4) in aflevering I.3. Maar er is ook ander gereedschap voor in omloop, met name een zeer grote hark met een blok van meer dan één meter (tot wel 150 cm) breed en met grote ijzeren tanden, ook wel bosduivel genoemd en ook gebruikt voor het bijeenhalen van bladeren of dennenaalden voor de potstal. Dit laatste benoemingsmotief is bijeengezet in de woordtypen achterin het lemma. In de volgende plaatsen is opgegeven dat men naoogst met de harkmachine (vergelijk het lemma ''hooivergaarmachine'' (4.2.11) in aflevering I.3: L 163, 163a, P 177 (scharmachine: sxē̜ǝrmašen), 195 (idem), Q 121c, 162 en 166 (gritselmachine: gritsǝlmǝšin). In L 164, 265, 290 en 368b is opgegeven dat men naoogst met de houten eg; in L 214, 270, 286 en Q 77 met de houten gaffel. Soms is de constructie van de houten hooihark extra verzwaard om het graanveld na te oogsen; zo is in L 318b, 320c, Q 2 en 2b opgegeven dat de hark twee stelen heeft en in K 357, L 163, 163a, 321 en Q 71 dat er aparte handvaten aan de steel zijn gemonteerd om gemakkelijker te kunnen trekken.' [N 15, 38b en 38c; N 18, 93; JG 1a, 1b, 2c; L 34, 41; monogr.; add. uit N 15, 38a]
I-4
|
22442 |
narrenstok |
narrenstaf:
narrenstaf (K357p Paal)
|
De narrenstaf [marot]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|