33097 |
nascharren, naoogsten |
bijeenscharren:
biǝnsxɛ̄rǝ (K357p Paal),
scharren:
sxē̜rǝ (K357p Paal)
|
De akker naoogsten met een rijf of houten hark. De boer deed dit doorgaans zelf, in tegenstelling tot het aren lezen dat dan door anderen werd gedaan. Zie de toelichting bij het lemma ''aren lezen'' (5.2.4). [N 15, 38a; JG 1a, 1b; L 34, 40; monogr.; add. uit N 15, 35; N 18, 93]
I-4
|
33706 |
natuurlijke waterloop |
beek:
bēk (K357p Paal)
|
Natuurlijke, smal stromende waterloop. [N 27, 25; N 27, 24; A 2, 48; A 10, 21; A 20, 1d; A 20, 1c; AGV, m1; L 24, 17; L 24, 27; L 33, 10; L 37, 15; R I, 23; S 33; monogr.]
I-8
|
26442 |
natuursteen |
natuursteen:
natȳrstiǝn (K357p Paal
[(harde steen om grof te malen)]
)
|
Molensteen vervaardigd uit natuursteen. De natuursteen is in het algemeen afkomstig uit steengroeven van het Duitse Eifelgebergte. Het betreft een zeer poreuze lavasteen die een groot snijdend vermogen heeft en dus uitermate geschikt is voor het malen van tarwe en rogge. De steen is echter snel afgesleten en moet zeer vaak gescherpt worden. Het woordtype franse steen, eigenlijk een kunststeen, is in dit lemma opgenomen omdat de betreffende molenaars ook deze steen als een natuursteen beschouwen. Hetzelfde geldt voor de woordtypen gegoten steen (l 372), ceramieksteen (Q 83), engelse steen (P 176), halfengelse (Q 112) en blauwe engelse (steen) (l 370). De drie laatstgenoemde woordtypen zijn benamingen voor een verbeterde soort Franse steen, vervaardigd van hardere zoetwaterkwarts, die naar Engeland werd geëxporteerd. De halfengelse steen houdt wat hardheid betreft het midden tussen een Franse steen en een Engelse steen. [N O, 17e; Vds 182; Jan 174; Coe 117; Grof 139; N D, 5; N O, 17h; N O, 17i]
II-3
|
25012 |
nauw, eng |
nauw:
naw (K357p Paal)
|
nauw (bekremmeld, eng, strang) [ZND A2 (1940sq)]
III-4-4
|
18909 |
nauwgezet; nauwgezet persoon |
fijn werk:
sekuur niet
dàs féén wérrək (K357p Paal),
hij is nogal puntig:
sekuur niet"; "peuntig = stipt
hé is nògàl pèùntəch (K357p Paal)
|
Hij is op zijn punt - sekuur (a.gezegd v.e. persoon; b.v.e. werk) [RND]
III-1-4
|
17766 |
navel |
navel:
nāvəl (K357p Paal)
|
navel [ZND B1 (1940sq)]
III-1-1
|
20282 |
navelbandje |
nagelbandje:
na:gəlbɛndəkə (K357p Paal)
|
navelbandje [nagelbendje] [N 25 (1964)]
III-2-2
|
20361 |
neef |
neef:
nééf (K357p Paal)
|
neef [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
26329 |
neep, klemhout |
werrel:
wȳrǝl (K357p Paal)
|
Een stukje hout dat op de molenwand is aangebracht om de gaffelreep vast te zetten. In l 265 gebruikte men hiervoor een v-vormig uitgesneden plankje, waar men het touw onder klemde. [N O, 25q]
II-3
|
17629 |
nek |
nek:
neͅk (K357p Paal),
nęk (K357p Paal)
|
nek [N 10b (1961)] || Zie afbeelding 2.12. [JG 1a, 1b]
I-9, III-1-1
|