e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Paal

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
nascharren, naoogsten bijeenscharren: biǝnsxɛ̄rǝ (Paal), scharren: sxē̜rǝ (Paal) De akker naoogsten met een rijf of houten hark. De boer deed dit doorgaans zelf, in tegenstelling tot het aren lezen dat dan door anderen werd gedaan. Zie de toelichting bij het lemma ''aren lezen'' (5.2.4). [N 15, 38a; JG 1a, 1b; L 34, 40; monogr.; add. uit N 15, 35; N 18, 93] I-4
natuurlijke waterloop beek: bēk (Paal) Natuurlijke, smal stromende waterloop. [N 27, 25; N 27, 24; A 2, 48; A 10, 21; A 20, 1d; A 20, 1c; AGV, m1; L 24, 17; L 24, 27; L 33, 10; L 37, 15; R I, 23; S 33; monogr.] I-8
natuursteen natuursteen: natȳrstiǝn (Paal  [(harde steen om grof te malen)]  ) Molensteen vervaardigd uit natuursteen. De natuursteen is in het algemeen afkomstig uit steengroeven van het Duitse Eifelgebergte. Het betreft een zeer poreuze lavasteen die een groot snijdend vermogen heeft en dus uitermate geschikt is voor het malen van tarwe en rogge. De steen is echter snel afgesleten en moet zeer vaak gescherpt worden. Het woordtype franse steen, eigenlijk een kunststeen, is in dit lemma opgenomen omdat de betreffende molenaars ook deze steen als een natuursteen beschouwen. Hetzelfde geldt voor de woordtypen gegoten steen (l 372), ceramieksteen (Q 83), engelse steen (P 176), halfengelse (Q 112) en blauwe engelse (steen) (l 370). De drie laatstgenoemde woordtypen zijn benamingen voor een verbeterde soort Franse steen, vervaardigd van hardere zoetwaterkwarts, die naar Engeland werd geëxporteerd. De halfengelse steen houdt wat hardheid betreft het midden tussen een Franse steen en een Engelse steen. [N O, 17e; Vds 182; Jan 174; Coe 117; Grof 139; N D, 5; N O, 17h; N O, 17i] II-3
nauw, eng nauw: naw (Paal) nauw (bekremmeld, eng, strang) [ZND A2 (1940sq)] III-4-4
nauwgezet; nauwgezet persoon fijn werk: sekuur niet  dàs féén wérrək (Paal), hij is nogal puntig: sekuur niet"; "peuntig = stipt  hé is nògàl pèùntəch (Paal) Hij is op zijn punt - sekuur (a.gezegd v.e. persoon; b.v.e. werk) [RND] III-1-4
navel navel: nāvəl (Paal) navel [ZND B1 (1940sq)] III-1-1
navelbandje nagelbandje: na:gəlbɛndəkə (Paal) navelbandje [nagelbendje] [N 25 (1964)] III-2-2
neef neef: nééf (Paal) neef [ZND 11 (1925)] III-2-2
neep, klemhout werrel: wȳrǝl (Paal) Een stukje hout dat op de molenwand is aangebracht om de gaffelreep vast te zetten. In l 265 gebruikte men hiervoor een v-vormig uitgesneden plankje, waar men het touw onder klemde. [N O, 25q] II-3
nek nek: neͅk (Paal), nęk (Paal) nek [N 10b (1961)] || Zie afbeelding 2.12. [JG 1a, 1b] I-9, III-1-1