33508 |
peul, dop (znw) |
hool:
hōlə (K357p Paal),
hoos:
hōs (K357p Paal),
peul:
pool (K357p Paal)
|
[Goossens 1b (1960)] [N Q (1966)] [ZND 40 (1942)]
I-7
|
33522 |
peulen, doppen (ww.) |
peulen:
polen (K357p Paal),
pō.lə (K357p Paal),
pōlə (K357p Paal, ...
K357p Paal)
|
[Goossens 1b (1960)] [N Q (1966)] [ZND 40 (1942)]
I-7
|
33569 |
peulerwten |
sluimerwten:
slai̯meͅtə (K357p Paal)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
20662 |
peulvruchten afhalen |
ranken afdoen:
reͅŋ avdūn (K357p Paal)
|
erwten of bonen afhalen, van draden ontdoen [N Q (1966)]
III-2-3
|
20815 |
peulvruchten doppen |
peulen:
pōlə (K357p Paal),
polen
pōlə (K357p Paal)
|
doppen, peulen (erwten of bonen uit de pel doen) [ZND B2 (1940sq)] || erwten of bonen doppen, ontpeulen [N Q (1966)]
III-2-3
|
24224 |
piepen |
sjierpen:
širǝpǝ (K357p Paal)
|
Geluid voortbrengen, gezegd van een jonge kip. [N 19, 48; monogr.]
I-12
|
22424 |
pijl |
pijl:
pijl (K357p Paal)
|
De dunne lichte staaf van hout met een scherpe punt die met een boog naar een doel wordt afgeschoten [pijl, bout, teit, straal, schicht]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
29952 |
pik |
pik:
pek (K357p Paal)
|
Houwwerktuig met korte steel en één arm, die in een punt uitloopt. Zie afb. 14a. ø̄De pik dient den metselaar bijz. tot afbraak van oud metselwerkø̄ (Van Houcke, pag. 271). [N 30, 19a; monogr.]
II-9
|
33055 |
pikbinder |
pikbinder:
pek˱benǝr (K357p Paal)
|
Machine die niet alleen maait, maar het koren ook tot schoven samenbindt. Zie afbeelding 6. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [machine] zie het lemma ''maaimachine'' (3.2.18) in aflevering I.3. Kaart 36 is een woordkaart gebaseerd op het materiaal uit dit lemma; kaart 37 is een betekeniskaart, gebaseerd op het materiaal uit dit lemma èn het lemma ''graanmaaimachine'' (4.5.2) en toont waar men met de termen zicht- en pikmachine ofwel de enkelvoudige maaimachine ofwel de combinatiemachine, pikbinder, aanduidt.' [N J, 4a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|